Compendium Artrologie
Prof. E. Cattrysse
1. Inleiding
1.1 Beenverbindingen en gewrichten
Een beenverbinding = junctura à niet per se een erg mobiel gewricht (schedelnaden zijn
ook botverbindingen.
Gewrichten zijn beenverbindingen <-> niet alle beenverbindingen zijn gewrichten
Verschillende hoofdtypes:
a. Synostosis
b. Junctura Fibrosa Op basis van toenemende
c. Junctura cartilaginea graad van differentiatie
d. Junctura synovialis.
1.1.1 De Junctura Fibrosa
Gekenmerkt door een aanwezige fibreuze tussenstof in de
beenverbindingen.
o Tussenstof membraneus = syndesmosis (bv. membrana
interossea cruris tussen tibia en fibula).
o Tussenstof niet membraneus = sutura (bv. schedelnaden).
Soorten suturae: à wijze waarop naden in elkaar haken
a. Sutura squamosa = overlappend;
b. Sutura serrata = met grillige uitstulpingen die in elkaar passen;
c. Sutura plana = rechtlijnige naad.
1.1.2 De Junctura Cartilaginea
= een schijf kraakbeen als verbinding tussen beide botten.
Soorten:
o Synchondrosis = bevat hyalien kraakbeen à 2 soorten:
- Primaire synchondrosen = verdwijnen na de pubertijd na de volle groei van de
lange holle beenderen (bv. Epifysairschijven);
- Secundaire synchondrosen = op volwassen leeftijd toch een hyalien kraakbeenstuk
dat blijft bestaan tussen beide botten.
o Symfysialis/symphysis = bevat fibreus kraakbeen (bv. verbinding tussen beide ossa
pubis).
ð Synchondrose en Symphysis = vaak ligamentair overspannen.
1
,1.1.3 De Junctura Synovialis
= meest ontwikkelde type beenverbinding à gekenmerkt door de aanwezigheid van:
1. Articulair kraakbeen = hyalien of fibreus cartilago;
2. Gewrichtskapsel = capsula articluaris;
3. Gewrichtsholte = cavum articulare;
4. Gewrichtsvocht = synovia.
(Bijkomende kenmerken: gewrichtsbanden, slijmbeurzen, ligamenta (Lig./Ligg.) en
bursae)
Junctura synovialis = diartrosen = een goed beweegbaar gewricht <--> amfiartrose =
weinig beweegbaar!
Een beenverbinding kan in de loop van het leven evolueren tot een synostose =
beenderige vergroeiing van oorspronkelijk articulerende botpartners.
ð Voorafgegaan door articulatio (Art.).
Het gewrichtskraakbeen à cartilago articularis:
Alle gewrichtskraakbeen = hyalien cartilago à enkele uitzonderingen!
Gewrichtskraakbeen à bekleed de articulaire vlakken op de botten (facies articularis).
Hyalien cartilago:
à Blauwachtig wit;
à 40% collageenvezels = verankerd in subchondraal bot + boogvormige configuratie.
Bevinden zich hoofdzakelijk parallel met het loopvlak van het gewricht. De ruimtelijke
schikking ervan wordt bepaald door grote moleculeketens van de matrix (botkern vloei.)
= vult de ruimte op tussen kraakbeencellen (chrondrocyten) en de collageenvezels.
Collageenvezels + matrixmolecule = geproduceerd door kraakbeencellen.
Type collageen + aard bindweefselmatrix = bepalen hoeveel vocht het kraakbeen kan
opnemen (Hyalien = 65-75% water).
Belasting = vervormen gewrichtskraakbeen = vloeistof uitpersen = gewrichtssmering ↑.
Fibreus kraakbeen = veel minder water, wel collageenvezels (ander type). Ook
rangschikking chrondrocyten is verschillend.
Het gewrichtskapsel à capsula articularis:
= verbonden met de articulerende botstukken.
à Voeding en het functioneren van het gewricht.
à Omsluit het cavum articulares van het betrokken gewricht.
Bestaat uit twee lagen: membrana fibrosa en membrana synovialis (soms ‘stratum’) met
een verschillend verloop en verschillende weize van aanhechting.
Tussen beide membrana zit vetweefsel, ook ligamenten en pezen.
2
,2 soorten:
o Membrana fibrosa: de buitenste laag. Het is bindweefselmembraan die
het gewricht overspant + mechanische verbinding die een belangrijke
bescherming is voor het gewricht.
Van kraakbeenrand à kraakbeenrand op de articulerende facies
articulares (heel wat uitzonderingen).
o Membrana synovialis: de binnenste laag. Voeding van het
gewricht door productie van synovia (gewrichtsvocht).
Men kan van binnen naar buiten een lamina intima en een
lamina subsynovialis onderscheiden.
Gewrichtsvocht geproduceerd + geabsorbeerd door
membrana synovialis à sterk van bloedvaten voorzien.
Het gewrichtsvocht à synovia:
Cavum articulare van een synoviaal gewricht bevat synovia.
Synovia = heldere, kleurloze/lichtgele, taai vloeibare stof.
Functie van de belasting + snelheid glijden gewrichtsvlakken = viscositeit synovia wijzigt.
Foetale ontwikkeling = primaire vaatsystemen in het gewrichtskraakbeen verloren
gegaan à gewrichtskraakbeen gevoed door diffusie (?).
Voedingsstoffen doorgegeven via synovia (geproduceerd door binnenste laag van het
gewrichtskapsel = membrana synovialis).
à Beschermende functie synovia = smeermiddel tegen mechanische slijtage.
Verwijdering synovia = wrijvingscoëfficiënt stijgt tot 40%.
Gelijkenissen tussen smeringsmechanisme en beschermende functie = werking is een
vloeistoffilmsmering en grenssmering (smering aan rand van opp.).
Extreme belasting = loopvlakken extra beschermd door additief in het smeermiddel =
hyaluronzuur.
De Gewrichtsbanden à ligamenta:
Ligamentum (Lig.) = bindweefselstructuren waarin een groot aantal collageenvezels
voorkomen.
à ruimtelijke ordening van de collageenvezels is bepaald door de functie van het
ligament.
à belangrijk voor het sturen van bewegingen.
Capsula articularis à versterkt door nauw verbonden ligamenten = capsulaire
ligamenten.
Kunnen ook afzonderlijke entiteiten zijn: extra-capsulair (liggen apart aan het kapsel) en
intra-capsulair (binnenin een gewricht).
Intrinsieke ligamenten = verbinden twee delen van eenzelfde botstuk.
Gescheurde ligamenten helen moeizaam = gevasculariseerd (?).
3
, Slijmbeurzen à bursae:
= Membrana fibrosa + membrana synovialis dat mechanische bescherming geeft.
à Vaak in de buurt van gewrichten gelegen + kunnen met een gewrichtsruimte in
verbinding staan.
à Ook onderhuids tussen spieren en ligamenten situeren.
à minimale hoeveelheden synovia.
Peesscheden à Vaginae synoviales:
Rondom spierpezen = kokers die uit een membrana fibrosa en een membrana synovialis
bestaan.
Wrijving↓.
à Glijden van pezen t.o.v. omliggende structuur te verbeteren.
à Vaak waar de pezen een wijziging van richting doormaken.
Tussen pees en vaginae synoviales zit een laagje synovia.
1.2 Bewegingen in synoviale gewrichten
Junctura synovialis à lijkt het meeste op een gewricht/articulatio.
Niet alle synoviale beenverbindingen zijn erg mobiel (bv. Art.
tibiofibularis proximalis).
De basisterminologie van functioneel-anatomische bewegingen:
Bewegingen in gewrichten à vaak aangegeven als bewegen
rond:
o Transversale à vlak loodrecht op de lengteas van het
lichaam/onderdeel (craniaal/caudaal).
o Sagittale à lichaam verdelen in een linker en rechter deel
(mediaal/lateraal).
o Longitudinale assen à rotatie.
Er is een onderscheid in tussen de bewegingen van de extremiteiten:
o Eenzelfde beweging zijn aan linker en rechter elkaars spiegelbeeld + zelfde
naamgeving;
o Beweging waarvan de uitdrukking omschrijft of de beweging naar links of rechts
plaatsvindt à bekken en wervelkolom.
Beweging voor synoviale gewrichten:
As Beweging Beweging
Sagittaal vlak Flexie Segmenten samen brengen
Extensie Segmenten weg van elkaar
Frontaal vlak Abductie Afvoeren = distale segment
adductie van middenlijn bewegen
Aanvoeren = omgekeerd
Transversaal vlak Exorotatie (supinatie)* Naar buiten draaien
Endorotatie (pronatie)* Naar binnen draaien
*Supinatie/pronatie à gewrichten van de onderarm/hand/voet.
4
Prof. E. Cattrysse
1. Inleiding
1.1 Beenverbindingen en gewrichten
Een beenverbinding = junctura à niet per se een erg mobiel gewricht (schedelnaden zijn
ook botverbindingen.
Gewrichten zijn beenverbindingen <-> niet alle beenverbindingen zijn gewrichten
Verschillende hoofdtypes:
a. Synostosis
b. Junctura Fibrosa Op basis van toenemende
c. Junctura cartilaginea graad van differentiatie
d. Junctura synovialis.
1.1.1 De Junctura Fibrosa
Gekenmerkt door een aanwezige fibreuze tussenstof in de
beenverbindingen.
o Tussenstof membraneus = syndesmosis (bv. membrana
interossea cruris tussen tibia en fibula).
o Tussenstof niet membraneus = sutura (bv. schedelnaden).
Soorten suturae: à wijze waarop naden in elkaar haken
a. Sutura squamosa = overlappend;
b. Sutura serrata = met grillige uitstulpingen die in elkaar passen;
c. Sutura plana = rechtlijnige naad.
1.1.2 De Junctura Cartilaginea
= een schijf kraakbeen als verbinding tussen beide botten.
Soorten:
o Synchondrosis = bevat hyalien kraakbeen à 2 soorten:
- Primaire synchondrosen = verdwijnen na de pubertijd na de volle groei van de
lange holle beenderen (bv. Epifysairschijven);
- Secundaire synchondrosen = op volwassen leeftijd toch een hyalien kraakbeenstuk
dat blijft bestaan tussen beide botten.
o Symfysialis/symphysis = bevat fibreus kraakbeen (bv. verbinding tussen beide ossa
pubis).
ð Synchondrose en Symphysis = vaak ligamentair overspannen.
1
,1.1.3 De Junctura Synovialis
= meest ontwikkelde type beenverbinding à gekenmerkt door de aanwezigheid van:
1. Articulair kraakbeen = hyalien of fibreus cartilago;
2. Gewrichtskapsel = capsula articluaris;
3. Gewrichtsholte = cavum articulare;
4. Gewrichtsvocht = synovia.
(Bijkomende kenmerken: gewrichtsbanden, slijmbeurzen, ligamenta (Lig./Ligg.) en
bursae)
Junctura synovialis = diartrosen = een goed beweegbaar gewricht <--> amfiartrose =
weinig beweegbaar!
Een beenverbinding kan in de loop van het leven evolueren tot een synostose =
beenderige vergroeiing van oorspronkelijk articulerende botpartners.
ð Voorafgegaan door articulatio (Art.).
Het gewrichtskraakbeen à cartilago articularis:
Alle gewrichtskraakbeen = hyalien cartilago à enkele uitzonderingen!
Gewrichtskraakbeen à bekleed de articulaire vlakken op de botten (facies articularis).
Hyalien cartilago:
à Blauwachtig wit;
à 40% collageenvezels = verankerd in subchondraal bot + boogvormige configuratie.
Bevinden zich hoofdzakelijk parallel met het loopvlak van het gewricht. De ruimtelijke
schikking ervan wordt bepaald door grote moleculeketens van de matrix (botkern vloei.)
= vult de ruimte op tussen kraakbeencellen (chrondrocyten) en de collageenvezels.
Collageenvezels + matrixmolecule = geproduceerd door kraakbeencellen.
Type collageen + aard bindweefselmatrix = bepalen hoeveel vocht het kraakbeen kan
opnemen (Hyalien = 65-75% water).
Belasting = vervormen gewrichtskraakbeen = vloeistof uitpersen = gewrichtssmering ↑.
Fibreus kraakbeen = veel minder water, wel collageenvezels (ander type). Ook
rangschikking chrondrocyten is verschillend.
Het gewrichtskapsel à capsula articularis:
= verbonden met de articulerende botstukken.
à Voeding en het functioneren van het gewricht.
à Omsluit het cavum articulares van het betrokken gewricht.
Bestaat uit twee lagen: membrana fibrosa en membrana synovialis (soms ‘stratum’) met
een verschillend verloop en verschillende weize van aanhechting.
Tussen beide membrana zit vetweefsel, ook ligamenten en pezen.
2
,2 soorten:
o Membrana fibrosa: de buitenste laag. Het is bindweefselmembraan die
het gewricht overspant + mechanische verbinding die een belangrijke
bescherming is voor het gewricht.
Van kraakbeenrand à kraakbeenrand op de articulerende facies
articulares (heel wat uitzonderingen).
o Membrana synovialis: de binnenste laag. Voeding van het
gewricht door productie van synovia (gewrichtsvocht).
Men kan van binnen naar buiten een lamina intima en een
lamina subsynovialis onderscheiden.
Gewrichtsvocht geproduceerd + geabsorbeerd door
membrana synovialis à sterk van bloedvaten voorzien.
Het gewrichtsvocht à synovia:
Cavum articulare van een synoviaal gewricht bevat synovia.
Synovia = heldere, kleurloze/lichtgele, taai vloeibare stof.
Functie van de belasting + snelheid glijden gewrichtsvlakken = viscositeit synovia wijzigt.
Foetale ontwikkeling = primaire vaatsystemen in het gewrichtskraakbeen verloren
gegaan à gewrichtskraakbeen gevoed door diffusie (?).
Voedingsstoffen doorgegeven via synovia (geproduceerd door binnenste laag van het
gewrichtskapsel = membrana synovialis).
à Beschermende functie synovia = smeermiddel tegen mechanische slijtage.
Verwijdering synovia = wrijvingscoëfficiënt stijgt tot 40%.
Gelijkenissen tussen smeringsmechanisme en beschermende functie = werking is een
vloeistoffilmsmering en grenssmering (smering aan rand van opp.).
Extreme belasting = loopvlakken extra beschermd door additief in het smeermiddel =
hyaluronzuur.
De Gewrichtsbanden à ligamenta:
Ligamentum (Lig.) = bindweefselstructuren waarin een groot aantal collageenvezels
voorkomen.
à ruimtelijke ordening van de collageenvezels is bepaald door de functie van het
ligament.
à belangrijk voor het sturen van bewegingen.
Capsula articularis à versterkt door nauw verbonden ligamenten = capsulaire
ligamenten.
Kunnen ook afzonderlijke entiteiten zijn: extra-capsulair (liggen apart aan het kapsel) en
intra-capsulair (binnenin een gewricht).
Intrinsieke ligamenten = verbinden twee delen van eenzelfde botstuk.
Gescheurde ligamenten helen moeizaam = gevasculariseerd (?).
3
, Slijmbeurzen à bursae:
= Membrana fibrosa + membrana synovialis dat mechanische bescherming geeft.
à Vaak in de buurt van gewrichten gelegen + kunnen met een gewrichtsruimte in
verbinding staan.
à Ook onderhuids tussen spieren en ligamenten situeren.
à minimale hoeveelheden synovia.
Peesscheden à Vaginae synoviales:
Rondom spierpezen = kokers die uit een membrana fibrosa en een membrana synovialis
bestaan.
Wrijving↓.
à Glijden van pezen t.o.v. omliggende structuur te verbeteren.
à Vaak waar de pezen een wijziging van richting doormaken.
Tussen pees en vaginae synoviales zit een laagje synovia.
1.2 Bewegingen in synoviale gewrichten
Junctura synovialis à lijkt het meeste op een gewricht/articulatio.
Niet alle synoviale beenverbindingen zijn erg mobiel (bv. Art.
tibiofibularis proximalis).
De basisterminologie van functioneel-anatomische bewegingen:
Bewegingen in gewrichten à vaak aangegeven als bewegen
rond:
o Transversale à vlak loodrecht op de lengteas van het
lichaam/onderdeel (craniaal/caudaal).
o Sagittale à lichaam verdelen in een linker en rechter deel
(mediaal/lateraal).
o Longitudinale assen à rotatie.
Er is een onderscheid in tussen de bewegingen van de extremiteiten:
o Eenzelfde beweging zijn aan linker en rechter elkaars spiegelbeeld + zelfde
naamgeving;
o Beweging waarvan de uitdrukking omschrijft of de beweging naar links of rechts
plaatsvindt à bekken en wervelkolom.
Beweging voor synoviale gewrichten:
As Beweging Beweging
Sagittaal vlak Flexie Segmenten samen brengen
Extensie Segmenten weg van elkaar
Frontaal vlak Abductie Afvoeren = distale segment
adductie van middenlijn bewegen
Aanvoeren = omgekeerd
Transversaal vlak Exorotatie (supinatie)* Naar buiten draaien
Endorotatie (pronatie)* Naar binnen draaien
*Supinatie/pronatie à gewrichten van de onderarm/hand/voet.
4