bloed en
gaswisseling’
Daan Beers
Q6 – MGZ
,Inhoudsopgave
Stroom, druk en volume .................................................................................................................... 3
Preload ...................................................................................................................................... 3
Afterload ................................................................................................................................... 3
Ritme- en geleidingsstoornissen ........................................................................................................ 3
Supraventriculaire ritmestoornissen ............................................................................................... 4
Atriumfibrilleren ........................................................................................................................ 4
Atriumflutter ............................................................................................................................. 5
AV-Nodal Re-entry Tachycardia (AVNRT).................................................................................... 5
AV Re-entry Tachycardia (AVRT) ................................................................................................ 5
Overzicht van supraventriculaire tachycardieën ......................................................................... 6
Brady aritmieën ............................................................................................................................. 6
Sinusbradycardie ....................................................................................................................... 6
Sinoatriaal exit blok ................................................................................................................... 6
Sinusarrest................................................................................................................................. 7
Atrioventriculair blok ................................................................................................................. 7
Hartinfarct ..................................................................................................................................... 8
Gaswisseling ...................................................................................................................................... 9
Wet van Fick .............................................................................................................................. 9
Bohr-effect ................................................................................................................................... 10
P50 .......................................................................................................................................... 10
Astrup-diagram............................................................................................................................ 10
Respiratoire acidose ................................................................................................................ 11
Respiratoir alkalose ................................................................................................................. 11
Metabole acidose .................................................................................................................... 11
Metabole alkalose ................................................................................................................... 11
Base excess.............................................................................................................................. 12
Normaalwaarden bloedgas .......................................................................................................... 12
Regulatie ademhaling ...................................................................................................................... 13
Receptoren .............................................................................................................................. 13
Integratie van beide systemen ........................................................................................................ 15
2
, Stroom, druk en volume
Om de druk en hoeveelheid bloed in het hart op bepaalde momenten in kaart te brengen
wordt er gebruik gemaakt van een druk-volumecurve. Hierin is handig af te lezen wat de
druk en het volume op een gegeven moment op een locatie is.
Hiernaast is een druk-volumecurve te zien van het linker ventrikel. 3 2
Elke zijde van deze rechthoek correspondeert met een fase van de
hartcyclus. Zo is bij A het volume aan het stijgen, zonder dat de druk
echt toeneemt. Het ventrikel is zich dus aan het vullen. Op het eind
zie je wel een kleine druktoename, wat wordt veroorzaakt door het
linker atrium dat zoveel mogelijk bloed in het ventrikel knijpt. Bij 1
slaat de mitralisklep dicht en wordt bij B de druk opgebouwd doordat
het ventrikel gaat samentrekken. Dit gebeurt nog steeds bij C, maar
in deze fase gaat de aortaklep ook open (2), waardoor het bloed de
aorta in wordt geperst. Dit resulteert dan ook in een volumeafname.
Het ventrikel relaxeert bij D volledig wat zorgt voor de grote afname
in druk. Dit wordt ook veroorzaakt door het sluiten van de aortaklep 4 1
(3). Bij 4 de mitralisklep weer opengaan door de druk van het atrium.
Preload
Preload is de rek van myocyten in het hart voorafgaand aan
contractie. Hoe groter de rek op de myocyten is, hoe groter de arbeid
is die het hart kan leveren. Als bijvoorbeeld het hart wordt gevuld en
het bloedvolume dus toeneemt, dan neemt de rek op de myocyten
ook toe. Soms wordt de preload ook wel het einddiastolisch volume
genoemd. Er geldt hoe groter de uitrekking van de myocyten, hoe
groter het bloedvolume wat het hart kan wegpompen.
Afterload
De afterload is de belasting van het hart tijdens contractie of de ‘load’ waartegen in het hart
moet samentrekken om bloed uit te pompen. Als de belasting hoger is, dan is er sprake van
een kleinere contractie. Bij een grotere afterload neemt de preload dan ook af. De afterload
is in feite de druk die het hart ervaart als de aortaklep opengaat. Je kunt dan ook zeggen dat
de afterload ≈ aortadruk. Dus hoe groter de aortadruk, hoe kleiner het slagvolume en hoe
groter het eindsystolisch volume.
Ritme- en geleidingsstoornissen
Bij patiënten die de arts bezoeken met klachten over het hartritme kan een gerichte
anamnese belangrijke aanwijzingen geven voor de diagnose. Ritmestoornissen kunnen
enorm variëren. Zo kan de duur per hartslag wisselen, maar kunnen er ook levenslange
afwijking zijn. Ook de klachten hierbij kunnen wisselen.
3