2.1 De geologische tijdschaal.
De aarde is zo’n 4.6 miljard jaar oud terwijl het leven slechts 600 miljoen jaar oud is. De
geschiedenis van de aarde wordt samenvat in de geologische tijdschaal, deze bestaat uit
verschillende tijdsvakken. De posities en bewegingen van de continenten en de
klimatologische omstandigheden verklaren de planten- en dierensoorten in elk tijdvak.
In het carboon lag Nederland vlak bij de evenaar en bestond het voor een groot deel uit
moerassen. Hier werden dikke veenpakketten afgezet. Door toenemende temperatuur en de
druk van bovenliggende sedimentlagen veranderde veen in steenkool, waaruit aardgas
voortkwam. Continenten bewogen naar elkaar toe en drukten tegen elkaar aan, waardoor
gebergten werden gevormd.
In het perm, na het carboon was er een supercontinent: Pangea. Er waren grote
temperatuurverschillen en droge perioden. Nederland was onderdeel van een zoutwoestijn,
tegenwoordig worden deze pakken zout in Noordoost-Nederland gewonnen. Aan het einde
van het perm stierven er veel planten en dieren uit.
Het perm was het laatste tijdvak van het Paleozoïcum, daarna volgde het Mesozoïcum, hierin
heersten dinosaurussen. Deze periode bestaat uit Trias, Jura en Krijt. In het Trias valt Pangea
uiteen. Tijdens het Krijt waren de temperaturen veel hoger dan nu. Aan het einde van het
Krijt sloeg een grote asteroïde in , waardoor er vloedgolven en een hevige
klimaatverandering ontstond. Veel diersoorten stierven uit.
Tijdens het Kenozoïcum werd de aarde bewoond door diersoorten die we tegenwoordig
kennen. Pas aan het einde van het Kwartair, het laatste tijdvak van het Kenozoïcum ontstond
de mens.
De geologie maakt gebruik van het actualiteitsbeginsel, waarbij je ervan uit gaat dat alle
fysische processen die nu plaatsvinden in het verleden op dezelfde manier hebben
plaatsgevonden.