Soorten rijm
l . Beginrijm of alliteratie(stafrijm / Germaans rijm): hierbij rijmen alleen de beginletters van de
woorden op dezelfde versregels. Beginrijm begint altijd met medeklinkers. Bijvoorbeeld: De
koopman zit op zijn kantoor. Liesje leerde lotje lopen.
2. Eindrijm: we spreken van eindrijm als de beklemtoonde lettergrepen plus de daarop
volgende klanken gelijk zijn.
Bij het eindrijm onderscheiden we:
a) Mannelijk rijm of staand rijm: na de beklemtoonde lettergreep volgt er geen ander
lettergreep meer. Voorbeeld: gaan — staan / man — kan / vergaan — baan.
b) Vrouwelijk rijm of slepend rijm: na de beklemtoonde lettergreep volgt er een
onbeklemtoonde lettergreep. Voorbeeld: lopen — kopen / moeder — broeder.
c) Glijdend rijm: na de beklemtoonde lettergreep volgen er twee onbeklemtoonde
lettergrepen. Voorbeeld: kinderen — hinderen / wandelen — handelen
3. Klinkerrijm of assonantie: bij klinkerrijm rijmen alleen de klinkers van de beklemtoonde
lettergrepen. Niet de voorafgaande en ook niet de volgende medeklinkers.
Voorbeeld: lamp — band
4. Rijkrijm of gelijkrijm: als een woord in zijn geheel herhaald wordt. Voorbeeld:
Wan bon
someni wiwiri
Wan bon
5. Voorrijm: als de eerste lettergrepen van de achtereenvolgende versregeld rijmen, niet aan
het eind, maar aan het begin. Voorbeeld:
,Ruischende wanden en schitterende zalen
Bruischende bekers ramlende schalen
Blinkende toortsen in flonkrend kristal
Klinkende kelken en jubelgeschal!
6. Overlooprijm: dit is rijm waarbij de klank aan het eind van de versregel herhaald wordt aan
het begin van de volgende versregel. Voorbeeld:
Heer Schimmel weet van sparen; jaren at hij boter, vlees noch vis.
Rijmschema 's
De rijmwoorden aan het einde van de versregel kunnen op verschillende manieren ten opzichte
van elkaar gerangschikt zijn. Enkele veel voorkomende rijmschema's zijn:
l. Slagrijm: a a a b b b b — Ze hebben dezelfde slag
2. Gepaard rijm: a a b b c c— Ze paren
3. Gekruist rijm: a b a b— Ze kruizen
4. Omarmend rijm: a b b a — Ze omarmen
5. Verspringend rijm: a b c a b c — Ze vormen wel paartjes, maar ze moeten inspringen
6. Gebroken rijm: a b b c / a b a c / a b c a — het is een verbreekset
7. Blanke verzen(rijmloos): we spreken van blanke verzen als het gedicht rijmloos is.
8. Vrije vers/ dynamische vers: dit gedicht heeft geen vaste strofenbouw, geen rijmschema,
geen eindrijm
Een verhaal is opgedeeld in alinea's en een lied in coupletten. Bij een gedicht spreken we over
het algemeen van strofen.
Strofenbouw
l. Distichon: zelfstandig gedicht van 2 regels (ook wel tweeregelige strofe genoemd als deel van
een gedicht)
2. Terzine of terzet: een strofe van 3 regels
, 3. Kwatrijn: een strofe van 4 regels
4. Quintet: 5 regels
5. Sextet: 6 regels
6. Septet: 7 regels
7. Octaaf: 8 regels
8. Novet: 9 regels
9. Sonnet : 14 regels
Sonnet
De 14 regels worden verdeeld in 2 kwatrijnen en 2 terzetten. De kwatrijnen heten samen een
octaaf en de 2 terzetten heten het sextet. Octaaf en sextet staan in zekere verhouding tot
elkaar. Het octaaf kan het beeld geven voor wat het sextet direct uitdrukt. Het sextet kan de
conclusie vormen op het in het octaaf gestelde. Deze tegenstelling heet de wending, val of de
keer in het sonnet. In de 17e eeuw werden sonnetten klinkdichten genoemd.
Kwatrijn: 4 versregels
Kwatrijn: 4 versregels
Terzet: 3 versregels
Terzet: 3 versregels
Elfje
Een elfje bestaat uit 5 regels. De 5 regels tellen in totaal 11 woorden die als volgt over het
gedicht verdeeld zijn:
1e versregel: I woord
2e versregel: 2 woorden
3e versregel: 3 woorden
4e versregel: 4 woorden
5e versregel: I woord
l . Beginrijm of alliteratie(stafrijm / Germaans rijm): hierbij rijmen alleen de beginletters van de
woorden op dezelfde versregels. Beginrijm begint altijd met medeklinkers. Bijvoorbeeld: De
koopman zit op zijn kantoor. Liesje leerde lotje lopen.
2. Eindrijm: we spreken van eindrijm als de beklemtoonde lettergrepen plus de daarop
volgende klanken gelijk zijn.
Bij het eindrijm onderscheiden we:
a) Mannelijk rijm of staand rijm: na de beklemtoonde lettergreep volgt er geen ander
lettergreep meer. Voorbeeld: gaan — staan / man — kan / vergaan — baan.
b) Vrouwelijk rijm of slepend rijm: na de beklemtoonde lettergreep volgt er een
onbeklemtoonde lettergreep. Voorbeeld: lopen — kopen / moeder — broeder.
c) Glijdend rijm: na de beklemtoonde lettergreep volgen er twee onbeklemtoonde
lettergrepen. Voorbeeld: kinderen — hinderen / wandelen — handelen
3. Klinkerrijm of assonantie: bij klinkerrijm rijmen alleen de klinkers van de beklemtoonde
lettergrepen. Niet de voorafgaande en ook niet de volgende medeklinkers.
Voorbeeld: lamp — band
4. Rijkrijm of gelijkrijm: als een woord in zijn geheel herhaald wordt. Voorbeeld:
Wan bon
someni wiwiri
Wan bon
5. Voorrijm: als de eerste lettergrepen van de achtereenvolgende versregeld rijmen, niet aan
het eind, maar aan het begin. Voorbeeld:
,Ruischende wanden en schitterende zalen
Bruischende bekers ramlende schalen
Blinkende toortsen in flonkrend kristal
Klinkende kelken en jubelgeschal!
6. Overlooprijm: dit is rijm waarbij de klank aan het eind van de versregel herhaald wordt aan
het begin van de volgende versregel. Voorbeeld:
Heer Schimmel weet van sparen; jaren at hij boter, vlees noch vis.
Rijmschema 's
De rijmwoorden aan het einde van de versregel kunnen op verschillende manieren ten opzichte
van elkaar gerangschikt zijn. Enkele veel voorkomende rijmschema's zijn:
l. Slagrijm: a a a b b b b — Ze hebben dezelfde slag
2. Gepaard rijm: a a b b c c— Ze paren
3. Gekruist rijm: a b a b— Ze kruizen
4. Omarmend rijm: a b b a — Ze omarmen
5. Verspringend rijm: a b c a b c — Ze vormen wel paartjes, maar ze moeten inspringen
6. Gebroken rijm: a b b c / a b a c / a b c a — het is een verbreekset
7. Blanke verzen(rijmloos): we spreken van blanke verzen als het gedicht rijmloos is.
8. Vrije vers/ dynamische vers: dit gedicht heeft geen vaste strofenbouw, geen rijmschema,
geen eindrijm
Een verhaal is opgedeeld in alinea's en een lied in coupletten. Bij een gedicht spreken we over
het algemeen van strofen.
Strofenbouw
l. Distichon: zelfstandig gedicht van 2 regels (ook wel tweeregelige strofe genoemd als deel van
een gedicht)
2. Terzine of terzet: een strofe van 3 regels
, 3. Kwatrijn: een strofe van 4 regels
4. Quintet: 5 regels
5. Sextet: 6 regels
6. Septet: 7 regels
7. Octaaf: 8 regels
8. Novet: 9 regels
9. Sonnet : 14 regels
Sonnet
De 14 regels worden verdeeld in 2 kwatrijnen en 2 terzetten. De kwatrijnen heten samen een
octaaf en de 2 terzetten heten het sextet. Octaaf en sextet staan in zekere verhouding tot
elkaar. Het octaaf kan het beeld geven voor wat het sextet direct uitdrukt. Het sextet kan de
conclusie vormen op het in het octaaf gestelde. Deze tegenstelling heet de wending, val of de
keer in het sonnet. In de 17e eeuw werden sonnetten klinkdichten genoemd.
Kwatrijn: 4 versregels
Kwatrijn: 4 versregels
Terzet: 3 versregels
Terzet: 3 versregels
Elfje
Een elfje bestaat uit 5 regels. De 5 regels tellen in totaal 11 woorden die als volgt over het
gedicht verdeeld zijn:
1e versregel: I woord
2e versregel: 2 woorden
3e versregel: 3 woorden
4e versregel: 4 woorden
5e versregel: I woord