Thema 1: Cultuur en identiteit
Hoofdstuk 1: Cultuur
1.1 Cultuur
Cultuur: Het geheel aan kenmerken, normen, waarden en gewoonten van een groep mensen
Gewoonte: Iets wat je vaak op dezelfde manier doet, omdat je het zo gewend bent.
1.2 Dominante cultuur en subculturen
Dominante cultuur: Een cultuur die door de meeste mensen in een land of gebied wordt gedeeld.
Subcultuur: Een cultuur van een bepaalde groep mensen, met andere kenmerken, normen en
waarden dan de dominante cultuur.
Tegencultuur: Een subcultuur waarvan de waarden, normen en gewoonten botsen met de dominante
cultuur.
1.3 Religie
Religie: Een geloof waarbij een of meerdere goden centraal staan.
1.4 Tradities, rituelen en symbolen
Traditie: Een gewoonte of een gebruik dat van generatie op generatie wordt doorgegeven.
Ritueel: Een handeling die een bepaalde betekenis heeft in een cultuur. (Bijvoorbeeld ringen
uitwisselen bij een trouwerij)
Symbool: Een teken dat een specifieke betekenis heeft in een cultuur. (Bijvoorbeeld de davidster in
het Jodendom)
Hoofstuk 2: Identiteit
2.1 Identiteit
Identiteit: Het geheel van eigenschappen dat jou tot een uniek persoon maakt.
Eigenschap: Iets dat jou kenmerkt.
Aangeboren eigenschap: Een eigenschap die al vaststaat bij je geboorte.
Aangeleerde eigenschap: Een eigenschap die zich tijdens je leven vormt.
2.2 Referentiekader
Referentiekader: Het geheel van waarden, normen en uitgangspunten op basis waarvan je naar de
wereld kijkt.
, 2.3 Socialisatie
Socialisatie: Het aangeleerd krijgen van waarden en normen.
Gedrag aanleren gebeurt op drie manieren:
Door herhaling
Bijvoorbeeld: De leerling schrijft de letter meerdere keren op.
Door te belonen of te straffen
Bijvoorbeeld: Als de leerling het goed heeft gedaan, krijgt hij een krul in zijn schrift.
Door imitatie
Bijvoorbeeld: De leraar schrijft een letter op het bord. De leerling kopieert de letter in zijn
schrift.
Hoofdstuk 3: Gedrag
3.1 Rollen
Rol: Hoe mensen van je verwachten dat je je gedraagt in een groep of situatie.
Extern rolconflict: Als een rol niet samengaat met een andere rol. Bijvoorbeeld: Je moet eigenlijk naar
de verjaardag van je oma, maar ook leren voor een toets. Ouders verwachten verjaardag en docent
verwacht leren voor de toets.
Intern rolconflict: De rol die je hebt in een bepaalde situatie botst met je normen en waarden.
Bijvoorbeeld: Je eet geen vlees, maar je werkt wel op de vleesafdeling in de supermarkt.
3.2 Groepsgedrag
Groepsgedrag: Het gedrag dat mensen in een groep vertonen.
Groepsdruk: De situatie waarin een groep je onder druk zet om je op een manier te gedragen die bij
de groep past.
Assertief: Voor je eigen mening, waarden of rechten opkomen, terwijl je anderen in hun waarden
laat.
Agressief gedrag: Gedrag waarbij je anderen bedreigt of expres schade veroorzaakt.
Nature: Aangeboren
Nurture: Door opvoeding (Aangeleerd)
3.3 Normafwijkend gedrag
Normafwijkend gedrag: Gedrag waarbij je je niet houdt aan de geldende normen.
Taboe: Iets waarvan mensen vinden dat je het niet mag doen of waar je niet over mag spreken.
Asociaal gedrag: Gedrag waarbij je geen rekening houdt met de mensen om je heen.
Thema 2: Multiculturele samenleving
Hoofdstuk 1: Immigratie
1.1 Multiculturele samenleving
Multiculturele samenleving: Een samenleving die bestaat uit mensen uit verschillende culturen.
1.2 Immigratie
Immigratie: In een ander land komen wonen
Immigrant: Iemand die in een ander land gaat wonen.
Allochtoon: Buitenlanders, en mensen met buitenlandse ouders