Van mythos naar logos:
● Kosmos (= rationeel geordende logos - verklaring orde natuur)
● Desacralisering (= goden naar bovennatuurlijke plaats en natuur wordt gezien als
organisme dat zichzelf in stand houdt)
● Theoria (= weten omwille van weten - verklaringen zoeken door onderzoek)
Heraclitus: ‘alles vloeit, niets is blijvend’
● Permanente flux (= door voortdurende veranderingen en harmonie tussen
spanningen kan de wereld bestaan)
Parmenides: ‘dat het is, en dat het onmogelijk is dat het niet is’
Overgang:
● Phusis (= natuur - spanningen natuur en cultuur)
● Nomos (= cultuur - spanningen natuur en cultuur)
● Ethisch vacuüm (= door veranderingen maatschappij traditioneel maatschappelijk
verband aan wankelen)
Sofisten:
Socrates: ‘deugd is gelijk aan inzicht’
Plato:
● Participatie (= relatie zintuiglijke - en ideeënwereld)
● Mimesis (= nabootsing van ideeënwereld in zintuiglijke wereld door afbeeldingen van
de ideeën)
● Anamnese (= hederherinnering van ideeën na reïncarnatie: eerst via zintuigen - om
idee zelf te herinneren is idee zonder ervaring nodig)
● Dialectiek (= middel om tot inzicht in waarheid te komen)
● Maieutiek (= activatie van ziel om reeds aanwezige kennis mee ‘geboren’ te laten
worden)
Aristoteles:
● Theoria
● Teleologie (= vorm en doel)
● Hylemorfisme (= vorm en materie)
● Substantie (= één van 10 categorieën, onveranderlijk en drager van de accidenten
die veranderlijk zijn)
● Act (= actuele toestand, draagt een potentie in zich: mogelijkheid bepaalde
modificatie te ondergaan, bepaald door reeds geactualiseerde vorm)
● Causa materialis
● Causa formalis
● Causa efficiens
● Causa finalis
● De - materialiseren
● Des - individualiseren
● Actualisering (= realisering van de vorm)
, ● Entelechie (= het doel in zich dragen)
● Eudaimonia (= geluk - hoogste doel waarnaar elk menselijk streven gericht is dat
bereikt wordt door de hoogst mogelijke actualisering van de hoogst mogelijke
vermogens van de mens)
● Theoretische wijsheid versus praktische wijsheid
● Poièsis (= handeling gericht op extern doel)
● Praxis (= handeling omwille van zichzelf - hiervoor is deugd verstand en karakter
vereist)
Overgang:
● Hellenisme = overname Griekse cultuur door niet - Grieken
● Kosmopolitisme = hele kosmos wordt polis van wereldburgers uit wereldrijken
Stoa: ‘leven overeenkomstig met de natuur’
● Apatheia (= leven zonder passies overeenkomstig met natuur die redelijk is)
Latere Stoa: ‘enkel nastreven wat in onze macht ligt’
● Indifferentia (= zaken waarvan we de afloop niet kunnen bepalen)
● Kosmopolitische solidariteit (= solidariteit zonder onderscheid)
Epicurisme:
● Lathe biôsas (= leef verborgen van andere verlangens dan niet - natuurlijke niet -
noodzakelijke verlangens)
Neoplatonisme:
● Ancilla theologiae (= filosofie dient theologie en is er ondergeschikt aan: brengt door
geloof aangereikte waarheid aan met rationele argumenten)
● Emanatie (= de werkelijkheid emaneert uit het Ene Goede uit het hiërarchisch
systeem van zijnden)
Augustinus:
● Exemplaria (= modellen waarnaar God de dingen schept)
● Vana curiositatis mundi (= afkeer voor wereldse nieuwsgierigheid omdat die de ziel in
de verkeerde richting kan sturen)
● Illuminatieleer (= verlichting van verstand door God om in het particuliere het
universele of de waarheid te herkennen)
● Philosophia Christiana (= geloof in persoonlijke God die ingrijpt in lot van de mens)
Thomas van Aquino: ‘niets is in het intellect aanwezig zonder eerst in de zintuigen te zijn
geweest’
● Preambula fidei (= voorbodes van het geloof - de rede is een vereiste om elementen
aan te reiken waarop geloof kan verder bouwen)
● Abstractie (= proces om van particularia tot universalia te komen)
● Lumen naturale (= de geest verlicht zichzelf om tot het universele te komen)
● Prima intelligibilia (= verstand heeft denkprincipes die de basis vormen van elke
denkact)
, ● Universalia (= universele principes - ideeën die bestaan in Gods geest, in de dingen
zelf en in het verstand)
● Essentie (= wezen van de dingen - gaat vooraf aan existentie en bij de
scheppingsdaad wordt hier een existentie aan toegevoegd)
● Existentie (= reële bestaan van dingen, toegevoegd aan de essentie bij de
schepping)
● Ipsum essentie subsistens (= substantie = essentie = existentie: God)
● Forma subsistens (= substantie = essentie + existentie: vorm en zijnsact maar geen
materialiteit - engelen en zielen)
● Facultas (= capaciteit of vaardigheid om een bepaalde handeling te stellen of
theoretisch inzicht te verwerven)
● Usus (= praktische toepassing Facultas die altijd moreel beoordeelbaar is)
● Kardinale deugden (= nevengeschikt aan andere deugden maar dienen aanwezig te
zijn opdat andere deugden mogelijk zijn)
William van Ockham: ‘men moet niet meer zijnden vermenigvuldigen dan nodig’
● Universalia - realisme (= werkelijkheid bestaat onafhankelijk van het denken, we
denken/spreken in universele concepten en herkennen zo hun bestaan)
● Nomina (= zintuiglijke ervaring enkel particulariteit, in onze geest geven we namen
aan veelheid van concrete dingen en concrete namen voor concrete dingen zelf)
● Ontologische spaarzaamheid (= niet meer zijnden vermenigvuldigen dan nodig - niet
meer dingen aannemen dan noodzakelijk om weergave van de werkelijkheid te
vereenvoudigen)
● Modus intelligendi (= manier van denken)
● Modus significandi (= manier van taal)
René Descartes: ‘cogito ergo sum’
● Rationalisme (= zekerheid over werkelijkheid buiten ons wordt verworven door rede
en niet door zintuigen)
● Analyse (= zoeken axioma’s om zekerheden af te leiden en te construeren)
● Synthese (= oplossen van problemen aan de hand van axioma’s en definities)
● Mathesis universalis (= enige geldige manier tot waarheid en prototype voor elk
waarachtig denken door analyse & synthese)
● Rationalisme (= waarheid verworven door rede die voldoende uitgerust is met
axioma’s en intuïties om werkelijkheid te begrijpen)
● Methodische twijfel (= alles moet in vraag gesteld worden om achter zekerheden te
komen)
● Universele twijfel (= elke mogelijke aanname moet verworpen worden)
● Metafysische twijfel (= denken zit mogelijk zo in mekaar dat het structureel fouten
begaat)
● Malin génie (= hypothese die stelt dat denken mogelijk zo in mekaar zit dat het
structureel fouten begaat - de kwade geest)
● Radicaal dualisme (= gevolg subjectivisme - scheiding buitenwereld en eigen
bewustzijn, enkel daardoor toegang)
● Res cogitans (= innerlijke wereld van denken en eigen bewustzijn)
● Res extensa (= uitwendige wereld en de uitgebreidheid)
● Kosmos (= rationeel geordende logos - verklaring orde natuur)
● Desacralisering (= goden naar bovennatuurlijke plaats en natuur wordt gezien als
organisme dat zichzelf in stand houdt)
● Theoria (= weten omwille van weten - verklaringen zoeken door onderzoek)
Heraclitus: ‘alles vloeit, niets is blijvend’
● Permanente flux (= door voortdurende veranderingen en harmonie tussen
spanningen kan de wereld bestaan)
Parmenides: ‘dat het is, en dat het onmogelijk is dat het niet is’
Overgang:
● Phusis (= natuur - spanningen natuur en cultuur)
● Nomos (= cultuur - spanningen natuur en cultuur)
● Ethisch vacuüm (= door veranderingen maatschappij traditioneel maatschappelijk
verband aan wankelen)
Sofisten:
Socrates: ‘deugd is gelijk aan inzicht’
Plato:
● Participatie (= relatie zintuiglijke - en ideeënwereld)
● Mimesis (= nabootsing van ideeënwereld in zintuiglijke wereld door afbeeldingen van
de ideeën)
● Anamnese (= hederherinnering van ideeën na reïncarnatie: eerst via zintuigen - om
idee zelf te herinneren is idee zonder ervaring nodig)
● Dialectiek (= middel om tot inzicht in waarheid te komen)
● Maieutiek (= activatie van ziel om reeds aanwezige kennis mee ‘geboren’ te laten
worden)
Aristoteles:
● Theoria
● Teleologie (= vorm en doel)
● Hylemorfisme (= vorm en materie)
● Substantie (= één van 10 categorieën, onveranderlijk en drager van de accidenten
die veranderlijk zijn)
● Act (= actuele toestand, draagt een potentie in zich: mogelijkheid bepaalde
modificatie te ondergaan, bepaald door reeds geactualiseerde vorm)
● Causa materialis
● Causa formalis
● Causa efficiens
● Causa finalis
● De - materialiseren
● Des - individualiseren
● Actualisering (= realisering van de vorm)
, ● Entelechie (= het doel in zich dragen)
● Eudaimonia (= geluk - hoogste doel waarnaar elk menselijk streven gericht is dat
bereikt wordt door de hoogst mogelijke actualisering van de hoogst mogelijke
vermogens van de mens)
● Theoretische wijsheid versus praktische wijsheid
● Poièsis (= handeling gericht op extern doel)
● Praxis (= handeling omwille van zichzelf - hiervoor is deugd verstand en karakter
vereist)
Overgang:
● Hellenisme = overname Griekse cultuur door niet - Grieken
● Kosmopolitisme = hele kosmos wordt polis van wereldburgers uit wereldrijken
Stoa: ‘leven overeenkomstig met de natuur’
● Apatheia (= leven zonder passies overeenkomstig met natuur die redelijk is)
Latere Stoa: ‘enkel nastreven wat in onze macht ligt’
● Indifferentia (= zaken waarvan we de afloop niet kunnen bepalen)
● Kosmopolitische solidariteit (= solidariteit zonder onderscheid)
Epicurisme:
● Lathe biôsas (= leef verborgen van andere verlangens dan niet - natuurlijke niet -
noodzakelijke verlangens)
Neoplatonisme:
● Ancilla theologiae (= filosofie dient theologie en is er ondergeschikt aan: brengt door
geloof aangereikte waarheid aan met rationele argumenten)
● Emanatie (= de werkelijkheid emaneert uit het Ene Goede uit het hiërarchisch
systeem van zijnden)
Augustinus:
● Exemplaria (= modellen waarnaar God de dingen schept)
● Vana curiositatis mundi (= afkeer voor wereldse nieuwsgierigheid omdat die de ziel in
de verkeerde richting kan sturen)
● Illuminatieleer (= verlichting van verstand door God om in het particuliere het
universele of de waarheid te herkennen)
● Philosophia Christiana (= geloof in persoonlijke God die ingrijpt in lot van de mens)
Thomas van Aquino: ‘niets is in het intellect aanwezig zonder eerst in de zintuigen te zijn
geweest’
● Preambula fidei (= voorbodes van het geloof - de rede is een vereiste om elementen
aan te reiken waarop geloof kan verder bouwen)
● Abstractie (= proces om van particularia tot universalia te komen)
● Lumen naturale (= de geest verlicht zichzelf om tot het universele te komen)
● Prima intelligibilia (= verstand heeft denkprincipes die de basis vormen van elke
denkact)
, ● Universalia (= universele principes - ideeën die bestaan in Gods geest, in de dingen
zelf en in het verstand)
● Essentie (= wezen van de dingen - gaat vooraf aan existentie en bij de
scheppingsdaad wordt hier een existentie aan toegevoegd)
● Existentie (= reële bestaan van dingen, toegevoegd aan de essentie bij de
schepping)
● Ipsum essentie subsistens (= substantie = essentie = existentie: God)
● Forma subsistens (= substantie = essentie + existentie: vorm en zijnsact maar geen
materialiteit - engelen en zielen)
● Facultas (= capaciteit of vaardigheid om een bepaalde handeling te stellen of
theoretisch inzicht te verwerven)
● Usus (= praktische toepassing Facultas die altijd moreel beoordeelbaar is)
● Kardinale deugden (= nevengeschikt aan andere deugden maar dienen aanwezig te
zijn opdat andere deugden mogelijk zijn)
William van Ockham: ‘men moet niet meer zijnden vermenigvuldigen dan nodig’
● Universalia - realisme (= werkelijkheid bestaat onafhankelijk van het denken, we
denken/spreken in universele concepten en herkennen zo hun bestaan)
● Nomina (= zintuiglijke ervaring enkel particulariteit, in onze geest geven we namen
aan veelheid van concrete dingen en concrete namen voor concrete dingen zelf)
● Ontologische spaarzaamheid (= niet meer zijnden vermenigvuldigen dan nodig - niet
meer dingen aannemen dan noodzakelijk om weergave van de werkelijkheid te
vereenvoudigen)
● Modus intelligendi (= manier van denken)
● Modus significandi (= manier van taal)
René Descartes: ‘cogito ergo sum’
● Rationalisme (= zekerheid over werkelijkheid buiten ons wordt verworven door rede
en niet door zintuigen)
● Analyse (= zoeken axioma’s om zekerheden af te leiden en te construeren)
● Synthese (= oplossen van problemen aan de hand van axioma’s en definities)
● Mathesis universalis (= enige geldige manier tot waarheid en prototype voor elk
waarachtig denken door analyse & synthese)
● Rationalisme (= waarheid verworven door rede die voldoende uitgerust is met
axioma’s en intuïties om werkelijkheid te begrijpen)
● Methodische twijfel (= alles moet in vraag gesteld worden om achter zekerheden te
komen)
● Universele twijfel (= elke mogelijke aanname moet verworpen worden)
● Metafysische twijfel (= denken zit mogelijk zo in mekaar dat het structureel fouten
begaat)
● Malin génie (= hypothese die stelt dat denken mogelijk zo in mekaar zit dat het
structureel fouten begaat - de kwade geest)
● Radicaal dualisme (= gevolg subjectivisme - scheiding buitenwereld en eigen
bewustzijn, enkel daardoor toegang)
● Res cogitans (= innerlijke wereld van denken en eigen bewustzijn)
● Res extensa (= uitwendige wereld en de uitgebreidheid)