Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Overzicht en leeswijzer:
Het begrip verstandelijke beperking is een construct. Dat wil zeggen: een begrip dat uit meerdere
andere begrippen is opgebouwd. Bij constructen gaat het om een combinatie van begrippen of
fenomenen. Het beschrijven van samenstellende delen in hun samenhang, zodat het begrip kan
worden verstaan, wordt aangeduid met constitutieve definitie. Naast de behoefte aan het begrijpen
van een construct bestaat er natuurlijk ook de behoefte om het te kunnen hanteren in de praktijk.
Dat wil zeggen dat we willen weten wat (wie) er nu wel of niet onder valt. Dit wordt de operationele
definitie genoemd.
1.2 naamgeving:
De naamgeving aan een construct moet volgens Schalock e.a. aan een aantal criteria voldoen:
1. de naam dient te onderscheiden
2. met één naam mag maar één construct bedoeld worden
3. een naam moet door verschillende stakeholders op dezelfde manier kunnen worden gebruikt
4. de gebruikte term moet steunen op de actuele stand van kennis en verwijzen naar verlaten
opvattingen
5. moet voldoende consequent gebruikt kunnen worden
6. er moet rekening mee worden gehouden dat woorden ook connotaties hebben (dat verwijst
naar een gevoelswaarde of emotionele beeldvorming)
1.3 Het construct functioneringsproblemen (disability):
In 1980 publiceerde de WHO de International Classification of Impairments, Disabilities and
Handicaps (ICIDH). Hierin werd een model van problemen in het menselijk functioneren
gepresenteerd met eenduidige definities van gebruikte begrippen.
In 2001 publiceerde de WHO de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF).
Hierin is een model van het menselijk functioneren en een classificatiesysteem in opgenomen. De ICF
gaat over het menselijk functioneren in het algemeen en is dus relevant voor ieder mens: er is geen
onderscheid in denken over mensen.
Het ICF-model houdt ook rekening met de context van de persoon als essentieel element om het
functioneren te begrijpen en te beschrijven. Dit gebeurt door zowel de context als persoon zelf.
Omgevingsfactoren (context) verwijzen naar de fysieke, sociale en attitude-omgeving ( heersende
opvattingen en vooroordelen) waarin de persoon zijn leven leidt. Persoonlijke factoren verwijzen naar
de achtergrond van de persoon, met daarin factoren als geslacht, ras, leeftijd, conditie, leefstijl,
sociale achtergrond, opvoeding, beroep en karakter.
Het gaat bij een verstandelijke beperking in de eerste plaats om problemen in het menselijk
functioneren in zijn totaliteit. Functioneren wordt binnen de ICF begrepen binnen een bio-psycho-
sociaal kader. Functioneren wordt dus benaderd vanuit een biologische component, een
gedragsmatige component en een sociale component.
,Het begrijpen van een persoon met verstandelijke beperking zal dus altijd rekening moeten houden
met de volgende zaken:
- De functies samen met de anatomische eigenschappen en stoornissen daarin
- Het menselijk handelen
- De participatie van de persoon aan de samenleving en problematiek daar bijkomend
- De geestelijke en lichamelijke gezondheidstoestand (etiologie)
- De context van de persoon (omgevings- en persoonlijke factoren).
1.4 Menselijk functioneren en verstandelijke beperking volgens AAIDD:
De meest markante wijziging t.o.v. het oude denken was het centraal stellen van individuele
ondersteuning. Onder het sociaal-ecologische paradigma wordt het functioneren mede bepaald door
de omgeving, die belemmerend of bevorderend kan werken. De sociaal-ecologische benadering past
bij de maatschappelijk visie dat mensen met een verstandelijke beperking gelijkwaardige burgers zijn
in de samenleving en dat ze geen aparte categorie vormen die in speciale voorzieningen geplaatst en
behandeld dient te worden.
1.4.1 Dimensies van functioneren
Het functioneren van mensen met een verstandelijke beperking dienen we te verstaan vanuit vijf
dimensies:
1. Verstandelijk functioneren: intellectuele mogelijkheden/intelligentie
2. Adaptief gedrag: de verzameling van conceptuele, sociale en praktische vaardigheden
3. Gezondheid: zowel lichamelijk, geestelijk als sociaal welzijn
4. Participatie: sociale rollen en interacties met anderen
5. Context: de fysieke, sociale en attitude-omgeving waarin mensen hun leven leiden (micro
verwijst naar directe relaties, meso verwijst naar organisaties/bredere omgeving en macro
verwijst naar de overkoepelende omgeving).
Assessment houdt in dat bij de persoon systematisch in elke dimensie wordt onderzocht welke
factoren van het functioneren negatief, respectievelijk positief beïnvloeden.
, 1.4.2 Ondersteuning
Centraal in het functionele AAIDD-model staat het construct ondersteuning. Dit wordt gedefinieerd
als hulpbronnen en strategieën die erop gericht zijn de ontwikkeling, de opvoeding, de belangen en
het persoonlijk welzijn van een persoon te bevorderen en zijn/haar functioneren te versterken. Met
hulpbronnen worden personen, organisaties en instituties bedoeld.
1.1 Overzicht en leeswijzer:
Het begrip verstandelijke beperking is een construct. Dat wil zeggen: een begrip dat uit meerdere
andere begrippen is opgebouwd. Bij constructen gaat het om een combinatie van begrippen of
fenomenen. Het beschrijven van samenstellende delen in hun samenhang, zodat het begrip kan
worden verstaan, wordt aangeduid met constitutieve definitie. Naast de behoefte aan het begrijpen
van een construct bestaat er natuurlijk ook de behoefte om het te kunnen hanteren in de praktijk.
Dat wil zeggen dat we willen weten wat (wie) er nu wel of niet onder valt. Dit wordt de operationele
definitie genoemd.
1.2 naamgeving:
De naamgeving aan een construct moet volgens Schalock e.a. aan een aantal criteria voldoen:
1. de naam dient te onderscheiden
2. met één naam mag maar één construct bedoeld worden
3. een naam moet door verschillende stakeholders op dezelfde manier kunnen worden gebruikt
4. de gebruikte term moet steunen op de actuele stand van kennis en verwijzen naar verlaten
opvattingen
5. moet voldoende consequent gebruikt kunnen worden
6. er moet rekening mee worden gehouden dat woorden ook connotaties hebben (dat verwijst
naar een gevoelswaarde of emotionele beeldvorming)
1.3 Het construct functioneringsproblemen (disability):
In 1980 publiceerde de WHO de International Classification of Impairments, Disabilities and
Handicaps (ICIDH). Hierin werd een model van problemen in het menselijk functioneren
gepresenteerd met eenduidige definities van gebruikte begrippen.
In 2001 publiceerde de WHO de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF).
Hierin is een model van het menselijk functioneren en een classificatiesysteem in opgenomen. De ICF
gaat over het menselijk functioneren in het algemeen en is dus relevant voor ieder mens: er is geen
onderscheid in denken over mensen.
Het ICF-model houdt ook rekening met de context van de persoon als essentieel element om het
functioneren te begrijpen en te beschrijven. Dit gebeurt door zowel de context als persoon zelf.
Omgevingsfactoren (context) verwijzen naar de fysieke, sociale en attitude-omgeving ( heersende
opvattingen en vooroordelen) waarin de persoon zijn leven leidt. Persoonlijke factoren verwijzen naar
de achtergrond van de persoon, met daarin factoren als geslacht, ras, leeftijd, conditie, leefstijl,
sociale achtergrond, opvoeding, beroep en karakter.
Het gaat bij een verstandelijke beperking in de eerste plaats om problemen in het menselijk
functioneren in zijn totaliteit. Functioneren wordt binnen de ICF begrepen binnen een bio-psycho-
sociaal kader. Functioneren wordt dus benaderd vanuit een biologische component, een
gedragsmatige component en een sociale component.
,Het begrijpen van een persoon met verstandelijke beperking zal dus altijd rekening moeten houden
met de volgende zaken:
- De functies samen met de anatomische eigenschappen en stoornissen daarin
- Het menselijk handelen
- De participatie van de persoon aan de samenleving en problematiek daar bijkomend
- De geestelijke en lichamelijke gezondheidstoestand (etiologie)
- De context van de persoon (omgevings- en persoonlijke factoren).
1.4 Menselijk functioneren en verstandelijke beperking volgens AAIDD:
De meest markante wijziging t.o.v. het oude denken was het centraal stellen van individuele
ondersteuning. Onder het sociaal-ecologische paradigma wordt het functioneren mede bepaald door
de omgeving, die belemmerend of bevorderend kan werken. De sociaal-ecologische benadering past
bij de maatschappelijk visie dat mensen met een verstandelijke beperking gelijkwaardige burgers zijn
in de samenleving en dat ze geen aparte categorie vormen die in speciale voorzieningen geplaatst en
behandeld dient te worden.
1.4.1 Dimensies van functioneren
Het functioneren van mensen met een verstandelijke beperking dienen we te verstaan vanuit vijf
dimensies:
1. Verstandelijk functioneren: intellectuele mogelijkheden/intelligentie
2. Adaptief gedrag: de verzameling van conceptuele, sociale en praktische vaardigheden
3. Gezondheid: zowel lichamelijk, geestelijk als sociaal welzijn
4. Participatie: sociale rollen en interacties met anderen
5. Context: de fysieke, sociale en attitude-omgeving waarin mensen hun leven leiden (micro
verwijst naar directe relaties, meso verwijst naar organisaties/bredere omgeving en macro
verwijst naar de overkoepelende omgeving).
Assessment houdt in dat bij de persoon systematisch in elke dimensie wordt onderzocht welke
factoren van het functioneren negatief, respectievelijk positief beïnvloeden.
, 1.4.2 Ondersteuning
Centraal in het functionele AAIDD-model staat het construct ondersteuning. Dit wordt gedefinieerd
als hulpbronnen en strategieën die erop gericht zijn de ontwikkeling, de opvoeding, de belangen en
het persoonlijk welzijn van een persoon te bevorderen en zijn/haar functioneren te versterken. Met
hulpbronnen worden personen, organisaties en instituties bedoeld.