Hoofd en kernconcepten
Vorming, Het proces van verwerving van een bepaalde identiteit.
socialisatie: Het proces van overdracht en verwering van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe
behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.
Politieke socialisatie: Het proces van overdracht van de politieke cultuur van de groep(en) en samenleving waar mensen toe
behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.
Ideologie: Een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden, meestal uitmondend in ideeën over de meest
wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen.
Identiteit: Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, het beeld dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt en dat hij als
kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid van zijn perceptie over groepen waar hij wel of
juist geen deel van uitmaakt.
Cultuur: Het heel geheel van waarden, voorstellingen, uitdrukkingsvormen,
opvattingen en normen die mensen als lid van een groep of samenleving verworven hebben.
Acculturatie: Het aanleren en verwerven van een andere cultuur of elementen daaruit, dan die waarin iemand is opgegroeid.
Verhouding, De wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de manier waarop
samenlevingen in sociale zin vormgeven aan deze verschillen dus ook onderlinge betrekking tussen staten.
Sociale ongelijkheid: Een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties
hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van
waardering en behandeling.
Gezag: Macht die als legitiem beschouwd wordt.
Samenwerking: Het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te
stemmen voor een gemeenschappelijk doel.
Macht: Het vermogen hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van
anderen te beperken of te vergroten.
Conflict: Een situatie waarin individuen, groepen en/of staten elkaar tegenwerken om eigen doelen te bereiken.
Binding, De relatie en onderlinge afhankelijkheden tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de
maatschappij en op het niveau van de staat.
Sociale cohesie: Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het
gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn en de mate
waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen.
Representatie: De vertegenwoordiging van een groep in (politieke) organisaties door één of enkele betrokkenen die namens
de groep optreden.
Hoofd en kernconcepten 1
Vorming, Het proces van verwerving van een bepaalde identiteit.
socialisatie: Het proces van overdracht en verwering van de cultuur van de groep(en) en de samenleving waar mensen toe
behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.
Politieke socialisatie: Het proces van overdracht van de politieke cultuur van de groep(en) en samenleving waar mensen toe
behoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en andere vormen van omgang met anderen.
Ideologie: Een samenhangend geheel van beginselen en denkbeelden, meestal uitmondend in ideeën over de meest
wenselijke maatschappelijke en politieke verhoudingen.
Identiteit: Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, het beeld dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt en dat hij als
kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid van zijn perceptie over groepen waar hij wel of
juist geen deel van uitmaakt.
Cultuur: Het heel geheel van waarden, voorstellingen, uitdrukkingsvormen,
opvattingen en normen die mensen als lid van een groep of samenleving verworven hebben.
Acculturatie: Het aanleren en verwerven van een andere cultuur of elementen daaruit, dan die waarin iemand is opgegroeid.
Verhouding, De wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de manier waarop
samenlevingen in sociale zin vormgeven aan deze verschillen dus ook onderlinge betrekking tussen staten.
Sociale ongelijkheid: Een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties
hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van
waardering en behandeling.
Gezag: Macht die als legitiem beschouwd wordt.
Samenwerking: Het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te
stemmen voor een gemeenschappelijk doel.
Macht: Het vermogen hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van
anderen te beperken of te vergroten.
Conflict: Een situatie waarin individuen, groepen en/of staten elkaar tegenwerken om eigen doelen te bereiken.
Binding, De relatie en onderlinge afhankelijkheden tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de
maatschappij en op het niveau van de staat.
Sociale cohesie: Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het
gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn en de mate
waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen.
Representatie: De vertegenwoordiging van een groep in (politieke) organisaties door één of enkele betrokkenen die namens
de groep optreden.
Hoofd en kernconcepten 1