Fungi
1
,GISTEN EN SCHIMMELS
• Inleidende begrippen
• Oppervlakkige, cutane en subcutane mycosen
• Diepe mycosen
o Importmycosen
o Opportunistische mycosen
INLEIDING
CELLULAIRE STRUCTUUR
Eukaryote organismen
• Complex cytoplasma met celorganellen omgeven door membraan
• Nucleus met diploïd aantal chromosomen
• (ergo)sterolen in cytoplasmamembraan of plasmalemma
o 1 v voornaamste targets v fungistatica
CELWAND
• Rigide meerlagige celwand (chitine) v NAcGlc bovenop plasmalemma (kleuren G-positief)
• Op celwand laag polysacchariden en polypeptiden
• Sommige fungi hebben polysaccharide kapsel
o Belangrijke resistentie tegen fagocytose
BASIS MORFOLOGIE
2 basis morfologiën:
1. Gisten: unicellulair
2. Hyphae: multicellulair (vgl met bomen: uitgebreide wortelstructuur en kruin)
2
, GISTEN
• Unicellulair
• Asexuele vermenigvuldiging via vorming v blastoconidia (budding) of splitsing
o Inleiding : gisten
BLASTOCONIDIA = uitstulpingen die altijd groter w → 2 nieuwe cellen
• unicellulair, asexuele vermenigvuldiging
• 10 x groter dan bacteriën
via vorming van blastoconidia
(budding) of splitsing
HYPHAE
• Vertakkende filamenteuze structuur, groei aan tip door extensie (bijkomen nieuwe cellen)
• Filamenten met septa of zonder septa (coenocytisch)
• Vegetatieve of oppervlakkige hyphae
o vegetatieve = filamenten die in voedsel v schimmel zitten
• Mycelium = massa v hyphae
• Conidia (sporen) = gespecialiseerde structuren aan tip hyphae voor asexuele voortplanting
o Sporendrager
•
Inleiding : hyphae
Huis, tuin en keukenschimmels
hyphae
met septa
conidia
(sporen)
septum
ontkiemen
conidiofoor hyphae
nucleus
vegetatieve hyphae
oppervlakkige hyphae
coenocytische
hyphae
mycelium
Inleiding : hyphae
Conidiofoor
Conidiofoor
3
1
,GISTEN EN SCHIMMELS
• Inleidende begrippen
• Oppervlakkige, cutane en subcutane mycosen
• Diepe mycosen
o Importmycosen
o Opportunistische mycosen
INLEIDING
CELLULAIRE STRUCTUUR
Eukaryote organismen
• Complex cytoplasma met celorganellen omgeven door membraan
• Nucleus met diploïd aantal chromosomen
• (ergo)sterolen in cytoplasmamembraan of plasmalemma
o 1 v voornaamste targets v fungistatica
CELWAND
• Rigide meerlagige celwand (chitine) v NAcGlc bovenop plasmalemma (kleuren G-positief)
• Op celwand laag polysacchariden en polypeptiden
• Sommige fungi hebben polysaccharide kapsel
o Belangrijke resistentie tegen fagocytose
BASIS MORFOLOGIE
2 basis morfologiën:
1. Gisten: unicellulair
2. Hyphae: multicellulair (vgl met bomen: uitgebreide wortelstructuur en kruin)
2
, GISTEN
• Unicellulair
• Asexuele vermenigvuldiging via vorming v blastoconidia (budding) of splitsing
o Inleiding : gisten
BLASTOCONIDIA = uitstulpingen die altijd groter w → 2 nieuwe cellen
• unicellulair, asexuele vermenigvuldiging
• 10 x groter dan bacteriën
via vorming van blastoconidia
(budding) of splitsing
HYPHAE
• Vertakkende filamenteuze structuur, groei aan tip door extensie (bijkomen nieuwe cellen)
• Filamenten met septa of zonder septa (coenocytisch)
• Vegetatieve of oppervlakkige hyphae
o vegetatieve = filamenten die in voedsel v schimmel zitten
• Mycelium = massa v hyphae
• Conidia (sporen) = gespecialiseerde structuren aan tip hyphae voor asexuele voortplanting
o Sporendrager
•
Inleiding : hyphae
Huis, tuin en keukenschimmels
hyphae
met septa
conidia
(sporen)
septum
ontkiemen
conidiofoor hyphae
nucleus
vegetatieve hyphae
oppervlakkige hyphae
coenocytische
hyphae
mycelium
Inleiding : hyphae
Conidiofoor
Conidiofoor
3
