1. Ten principles of economics
• Eco = studie v/d keuzes
o Oneindige behoeften MAAR beperkte middelen (Arbeid L + Kapitaal K + Natuur N)
o Menselijk gedrag
o ON→ wat + hoeveel produceren
• Eco onderzoekt
o Beslissingen (4 principes) → 1-4
o Interactie met elkaar op de markt (3) → 5-7
o Invloeden op eco als geheel (3)→ 8-10
• MICRO
o Gezin & ON
o Beslissingen & interactie
o Individueel menselijk gedrag
• MACRO
o Gehele eco
o Inflatie, groei, werkloosheid…
10 PRINCIPES
1.1 Principe 1
• = keuzes maken
• Pro & cons afwegen
o Voor & na
o Baten & kosten
1.2 Principe 3
• Rationele mensen denken in marge
• Marginale denkwijze = in kleine stapjes
o “Ga ik morgen naar de les” i.p.v. “ga ik een hele maand naar de les”
• Marginale baten (geldwaarde)
o Baten = positief
o Kiezen voor optie met hogere waarde
• Marginale kosten (geldwaarde)
o Kost = negatief
o 2 soorten → principe 2
1.3 Principe 2
• Kosten = bepaald door wat we opgeven om het te krijgen
• Expliciete kost
o Prijs in €
o Ingangskost/entreeprijs
o ≠ inschrijvingsgeld VUB bij les
,• Impliciete kost
o Waarde van (beste) alternatieve opties die je hebt opgegeven
o In geld uitgedrukt
o ≠ echt geld verloren
o Waarde die je verliest omdat je er niet voor koos
• Opportuniteitskost
o = expliciete + impliciete kosten
• Waarde v/e activiteit = baten – expliciete – impliciete kosten
o Kiezen voor de hoogste waarde = rationeel = verstandigst = zonder emotie
1.4 Principe 4
• Mensen reageren op prikkels
• Extra waarde of bijkomende kost
o Studiepunten cadeau bij aanwezigheid OF studiepunten verliezen bij aanwezigheid
o Kosten stijgen of dalen
o Andere optie wordt soms voordeliger/aantrekkelijker
2. Market forces of supply & demand (Vraag & Aanbod)
2.1 Markt & marktvormen
A. MARKTWERKING
• Markt = verzameling van alle kopers & verkopers v/e product
• 4 marktvormen
Monopolie Oligopolie Monopolistische concurr. Volmaakte concurr.
1 ON Enkele ON Veel ON Heel veel ON
Homogeen of Heterogene gdn. Homogene gdn.
heterogeen
• Monopolie (M) & Volmaakte concurr. (VC) → zeldzaam
B. ASSUMPTIES
• VC =
o Veel Vragers + aanbieders
o Alle info = op elk moment gekend
o Prijs bepaald door V & A → vrager & aanbieder = prijsnemer = geen inspraak
o Homogene / dezelfde gdn → 2 bloempotten zijn nooit hetzelfde
o Onafh. Vragers & aanbieders
o Alle kosten & baten worden bekeken door vragers & aanbieders
, C. MARKTMACHT
• M = prijszetter → 100%macht
• VC = prijsnemer → 0%macht
• O & MC = ertussen in
2.2 VRAAG/ DEMAND
• Individuele V = hoeveel de consument wil kopen bij versch. prijzen (p) → gegeven prijs
• Marktvraag = alle consumenten samen → bereidheid om te kopen
o QD= gevraagde hoeveelheid
o p = prijs
o qD= f(p)
o D= Vraag = demand
• Inverse marktvraag
o Hoeveel de consument wil betalen voor een gegeven hoeveelheid
o p = f (qD)
2.2.1 Individuele V
• Hoeveel wil de consument kopen voor 1 gegeven p
• Invers = hoeveel wil de consument betalen voor 1 eenheid qD
P = a – b* qD
P = 6 – (1/4) * qD
• Punt = bereidheid tot betalen
• P ↗ → 2 effecten
o Inkomenseffect : Y (inkomen) ↘ → koopkracht ↘ → minder kopen → qD↘
o Substitutie: alternatieven worden aantrekkelijker → qD van goed1 ↘ → qDvan
alternatief↗
• Wet v/d V = gevraagde Q daalt als p stijgt