NLT hart en vaten
1. Acute situatie - Hartstilstand
Hartstilstand = situatie waarin het hart geen bloed meer rondpompt (=circulatiestilstand)
→ Lichaam wordt niet meer voorzien van zuurstof
Ademhalingsstilstand
Veel bloedverlies
Hartinfarct
Elektrocutie
Verwonding
Hartinfarct = afsterven van een deel van de hartspier → door onderbreking van
bloedtoevoer in kransslagaderen
Ventrikelfibrilleren = chaotische, elektrische activiteit in het hart
Atherosclerose ( slagaderverkalking) = proces waarbij in de wand van de bloedvaten
vernauwingen ontstaan
Reanimeren = op kunstmatige manier de circulatie van zuurstofrijk bloed op gang houden
door hartmassage en beademing → Zal het hart niet opnieuw laten kloppen!
AED geeft schok → chao sche, elektrische activiteit (VF) stoppen
2. Het hart en vaatstelsel
Weefsel = groep cellen met vergelijkbare functies
Organen = functionele, structurele eenheden gevormd uit weefsels
Homeostase = de eigenschap van het lichaam om inwendige stabiliteit te handhaven →
negatieve feedback
Pompcyclus:
Boezems trekken samen → boezemsystole
Kamers trekken samen → kamersystole
Periode van rust, waarin boezems en kamers zich vullen met bloed → diastole
Stromen van bloed komt door drukverschillen binnen en buiten het hart
Eenrichtingsverkeer door kleppen
Hartcyclus: 2/3 diastole, 1/3 systole
, 3. Elektrische activiteit van het hart
Hartritmestoornis = (meestal VF) zeer chaotische activatie van het hart
Als een hartcel elektrisch wordt geactiveerd trekt hij samen
VF = elektrische activiteit is chaotisch en totaal ongecoördineerd
→ Hart pompt niet meer
Impuls ontstaat in sinusknoop
Elektrische impuls reist over boezems naar AV-knoop → die zorgt voor samentrekking
boezems
In AV-knoop wordt impulsgeleiding vertraagd → bloed kan van boezems naar kamers
stromen
→ Impuls gaat via His-bundel naar rechter en linker bundeltak naar de kamers
→ Samentrekking kamers
Actiepotentiaal = impuls door het hart loopt een snelle verandering van de elektrische
lading van de afzonderlijke hartcellen
Verschil in lading tussen binnen- en buitenzijde van een cel veroorzaakt een
membraanpotentiaal → meestal nega ef (binnenkant nega ef t.o.v. buitenkant)
Waarde wordt bepaald door de concentratieverschillen van ionen tussen binnen en buiten
cel en doorlaatbaarheid van celmembraan
Nernstpotentiaal = concentratieverschil tussen ionen voor één bepaalde ionsoort
Na+ en K+ spelen rol bij liggen membraanpotentiaal
Als membraan permeabel is, gaan K+-ionen naar buiten → in de cel zijn meer nega eve
ionen aanwezig dan positieve K+-ionen
Na+-concentratie in de cel is laag en buiten de cel hoog
Chemische gradiënt van Na+ en K+ zijn onafhankelijk
Elektrische gradiënt is wel afhankelijk
Actiepotentiaal = snelle verandering van de menbraanpotentiaal
Als membraanpotentiaal negatief is, zijn meeste Na+-kanalen gesloten.
Als membraanpotentiaal door prikkel tijdelijk positiever wordt (depolarisatie) tot boven
prikkeldrempel, gaat het kanaal naar open toestand (activatie)
Refractaire periode = de Na+-kanalen blijven inactief totdat membraanpotentiaal weer
richting rustpotentiaal gaat. Tot die tijd komt er geen nieuw actiepotentiaal
Actiepotentiaal myocyt → 300 ms
1. Acute situatie - Hartstilstand
Hartstilstand = situatie waarin het hart geen bloed meer rondpompt (=circulatiestilstand)
→ Lichaam wordt niet meer voorzien van zuurstof
Ademhalingsstilstand
Veel bloedverlies
Hartinfarct
Elektrocutie
Verwonding
Hartinfarct = afsterven van een deel van de hartspier → door onderbreking van
bloedtoevoer in kransslagaderen
Ventrikelfibrilleren = chaotische, elektrische activiteit in het hart
Atherosclerose ( slagaderverkalking) = proces waarbij in de wand van de bloedvaten
vernauwingen ontstaan
Reanimeren = op kunstmatige manier de circulatie van zuurstofrijk bloed op gang houden
door hartmassage en beademing → Zal het hart niet opnieuw laten kloppen!
AED geeft schok → chao sche, elektrische activiteit (VF) stoppen
2. Het hart en vaatstelsel
Weefsel = groep cellen met vergelijkbare functies
Organen = functionele, structurele eenheden gevormd uit weefsels
Homeostase = de eigenschap van het lichaam om inwendige stabiliteit te handhaven →
negatieve feedback
Pompcyclus:
Boezems trekken samen → boezemsystole
Kamers trekken samen → kamersystole
Periode van rust, waarin boezems en kamers zich vullen met bloed → diastole
Stromen van bloed komt door drukverschillen binnen en buiten het hart
Eenrichtingsverkeer door kleppen
Hartcyclus: 2/3 diastole, 1/3 systole
, 3. Elektrische activiteit van het hart
Hartritmestoornis = (meestal VF) zeer chaotische activatie van het hart
Als een hartcel elektrisch wordt geactiveerd trekt hij samen
VF = elektrische activiteit is chaotisch en totaal ongecoördineerd
→ Hart pompt niet meer
Impuls ontstaat in sinusknoop
Elektrische impuls reist over boezems naar AV-knoop → die zorgt voor samentrekking
boezems
In AV-knoop wordt impulsgeleiding vertraagd → bloed kan van boezems naar kamers
stromen
→ Impuls gaat via His-bundel naar rechter en linker bundeltak naar de kamers
→ Samentrekking kamers
Actiepotentiaal = impuls door het hart loopt een snelle verandering van de elektrische
lading van de afzonderlijke hartcellen
Verschil in lading tussen binnen- en buitenzijde van een cel veroorzaakt een
membraanpotentiaal → meestal nega ef (binnenkant nega ef t.o.v. buitenkant)
Waarde wordt bepaald door de concentratieverschillen van ionen tussen binnen en buiten
cel en doorlaatbaarheid van celmembraan
Nernstpotentiaal = concentratieverschil tussen ionen voor één bepaalde ionsoort
Na+ en K+ spelen rol bij liggen membraanpotentiaal
Als membraan permeabel is, gaan K+-ionen naar buiten → in de cel zijn meer nega eve
ionen aanwezig dan positieve K+-ionen
Na+-concentratie in de cel is laag en buiten de cel hoog
Chemische gradiënt van Na+ en K+ zijn onafhankelijk
Elektrische gradiënt is wel afhankelijk
Actiepotentiaal = snelle verandering van de menbraanpotentiaal
Als membraanpotentiaal negatief is, zijn meeste Na+-kanalen gesloten.
Als membraanpotentiaal door prikkel tijdelijk positiever wordt (depolarisatie) tot boven
prikkeldrempel, gaat het kanaal naar open toestand (activatie)
Refractaire periode = de Na+-kanalen blijven inactief totdat membraanpotentiaal weer
richting rustpotentiaal gaat. Tot die tijd komt er geen nieuw actiepotentiaal
Actiepotentiaal myocyt → 300 ms