Thema 6 Gedrag en beweging
Basisstof 2 Gedrag beschrijven
Ethologie is de tak van de biologie waarbij de studie van het gedrag van dieren centraal staat. Onder
gedrag verstaan we alle waarneembare activiteiten van een dier of mens. Gedrag is vaak gericht op
het handhaven of verbeteren van de fysiologische toestand van een dier.
Gedrag is opgebouwd uit opeenvolgende handelingen / gedragselementen. Prikkels zijn invloeden
uit het milieu op een organisme. De reactie van een dier op prikkels noem je respons. Met een
ethogram kun je het gedrag van een dier bestuderen door bij te houden hoe vaak en hoe lang een
dier elke handeling uitvoert. Een protocol is een lijst van de waargenomen handelingen van een dier.
Handelingen met een gemeenschappelijk doel vormen samen een gedragssysteem. De handelingen
in een gedragssysteem volgen elkaar in een vaste volgorde op. Als het effect van de ene handeling
leidt tot een volgende handeling spreken we van een gedragsketen.
Basisstof 4 Het ontstaan van gedrag
Bij gedrag spelen erfelijke eigenschappen en aangeleerde eigenschappen een rol. Ook anatomie
(bouw) en behoeften bepalen gedrag. Aangeboren en aangeleerd gedrag ontstaat uit opgeslagen
informatie over de best aangepaste handelwijze. Gedrag wordt beïnvloed door natuurlijke selectie.
Door afwijking van de normwaarden in het lichaam ontstaan interne prikkels. Prikkels uit de
omgeving zijn externe prikkels. Interne en externe prikkels bepalen grotendeels de motivatie en de
kans dat een bepaald gedrag ontstaat. Ook ervaring speelt een rol. Motivatie (drang) is de
bereidheid om bepaalde gedragssystemen uit te voeren. Motivatie en gedrag veranderen
voortdurend onder invloed van prikkels.
Een prikkel die een doorslaggevende rol speelt bij het ontstaan van gedrag wordt een sleutelprikkel
genoemd. Een supranormale prikkel is een kunstmatige prikkel die sterker gedrag opwekt dan de
natuurlijke sleutelprikkel.
Basisstof 5 Aangepast gedrag
Het grote voordeel van aangeboren gedrag (instinct) is dat dieren al vanaf de geboorte het passende
gedrag kunnen vertonen bij een bepaalde combinatie van interne en externe prikkels. Het nadeel van
aangeboren gedrag is dat het star is en in een onverwachte situatie niet altijd effectief is.
Door leerprocessen kunnen dieren zich aanpassen aan veranderende omstandigheden. Verschillende
leerprocessen zijn:
Gewenning: een bepaalde reacite op een prikkel wordt afgeleerd na herhaling van die prikkel
habituatie
Inprenting: iets kan alleen worden geleerd in een bepaalde, korte levensperiode (de
gevoelige periode). Voorbeelden hiervan zijn om te leren wie je soortgenoten zijn, wie je
ouders zijn en bij het tam worden van een jong huisdier.
Imitatie= nabootsing: leren door het gedrag van soortgenoten na te doen.
Trial and error: proefondervindelijk leren, oftewel leren uit ervaring.
Basisstof 2 Gedrag beschrijven
Ethologie is de tak van de biologie waarbij de studie van het gedrag van dieren centraal staat. Onder
gedrag verstaan we alle waarneembare activiteiten van een dier of mens. Gedrag is vaak gericht op
het handhaven of verbeteren van de fysiologische toestand van een dier.
Gedrag is opgebouwd uit opeenvolgende handelingen / gedragselementen. Prikkels zijn invloeden
uit het milieu op een organisme. De reactie van een dier op prikkels noem je respons. Met een
ethogram kun je het gedrag van een dier bestuderen door bij te houden hoe vaak en hoe lang een
dier elke handeling uitvoert. Een protocol is een lijst van de waargenomen handelingen van een dier.
Handelingen met een gemeenschappelijk doel vormen samen een gedragssysteem. De handelingen
in een gedragssysteem volgen elkaar in een vaste volgorde op. Als het effect van de ene handeling
leidt tot een volgende handeling spreken we van een gedragsketen.
Basisstof 4 Het ontstaan van gedrag
Bij gedrag spelen erfelijke eigenschappen en aangeleerde eigenschappen een rol. Ook anatomie
(bouw) en behoeften bepalen gedrag. Aangeboren en aangeleerd gedrag ontstaat uit opgeslagen
informatie over de best aangepaste handelwijze. Gedrag wordt beïnvloed door natuurlijke selectie.
Door afwijking van de normwaarden in het lichaam ontstaan interne prikkels. Prikkels uit de
omgeving zijn externe prikkels. Interne en externe prikkels bepalen grotendeels de motivatie en de
kans dat een bepaald gedrag ontstaat. Ook ervaring speelt een rol. Motivatie (drang) is de
bereidheid om bepaalde gedragssystemen uit te voeren. Motivatie en gedrag veranderen
voortdurend onder invloed van prikkels.
Een prikkel die een doorslaggevende rol speelt bij het ontstaan van gedrag wordt een sleutelprikkel
genoemd. Een supranormale prikkel is een kunstmatige prikkel die sterker gedrag opwekt dan de
natuurlijke sleutelprikkel.
Basisstof 5 Aangepast gedrag
Het grote voordeel van aangeboren gedrag (instinct) is dat dieren al vanaf de geboorte het passende
gedrag kunnen vertonen bij een bepaalde combinatie van interne en externe prikkels. Het nadeel van
aangeboren gedrag is dat het star is en in een onverwachte situatie niet altijd effectief is.
Door leerprocessen kunnen dieren zich aanpassen aan veranderende omstandigheden. Verschillende
leerprocessen zijn:
Gewenning: een bepaalde reacite op een prikkel wordt afgeleerd na herhaling van die prikkel
habituatie
Inprenting: iets kan alleen worden geleerd in een bepaalde, korte levensperiode (de
gevoelige periode). Voorbeelden hiervan zijn om te leren wie je soortgenoten zijn, wie je
ouders zijn en bij het tam worden van een jong huisdier.
Imitatie= nabootsing: leren door het gedrag van soortgenoten na te doen.
Trial and error: proefondervindelijk leren, oftewel leren uit ervaring.