The Economics of Money,
Banking and Financial Markets
Inhoud
Hoofdstuk 1 Why Study Money, Banking, and Financial Markets? ........................................................ 2
Hoofdstuk 2 An overview of the Financial system. Functie; indeling; instrumenten;
internationalisering; partijen; toezicht op financiële markten. .............................................................. 5
Hoofdstuk 5 ........................................................................................................................................... 18
Hoofdstuk 8: een economische analyse van de financiële structuur.................................................... 21
Hoofdstuk 9 ........................................................................................................................................... 24
Hoofdstuk 16 ......................................................................................................................................... 26
Hoofdstuk 18- instrumenten van de monetaire politiek. ..................................................................... 28
Hoofdstuk 22 ......................................................................................................................................... 30
,Hoofdstuk 1 Why Study Money, Banking, and Financial Markets?
Financial markets: markets in which funds are transferred from people who have an excess of
available funds to people who have a shortage. (financiële markten: markten waarin fondsen worden
overgeheveld van mensen die een overmaat van de beschikbare middelen voor mensen die een
tekort.)
Security: also called a Financial instrument, is a claim on the issuer’s future income or assets.
(veiligheid: ook wel een financieel instrument, is een vordering op de toekomst van de uitgever
inkomen of vermogen.)
Assets: any financial claim or piece of property that is subject to ownership. (activa: enige
schadevergoeding of een stuk van eigendom die is onderworpen aan eigendom.)
Bond: a debt security that promises to make payments periodically for a specified period of time.
Especially important to economic activity because it enables corporations and governments to
borrow to finance their activities and because it is where interest rates are determined. (band: een
schuldbewijs dat belooft om periodiek betalingen voor een bepaalde periode van tijd. Vooral
belangrijk om de economische activiteit, omdat het in staat stelt bedrijven en overheden om te lenen
om hun activiteiten te financieren en omdat het is waar de rente bepaald.)
Interest rate: is the cost of borrowing or the price paid for the rental of funds.(rente: is de kosten van
leningen of de prijs betaald voor de huur van fondsen.)
Common stock: represents a share of ownership in a corporation. It is a security that is a claim on the
earnings and assets of the corporation. (gewone aandelen: vertegenwoordigt een aandeel van
eigendom in een bedrijf. Het is een zekerheid die een vordering hebben op de inkomsten en het
vermogen van de corporatie.)
Financial intermediaries: institutions that borrow funds from people who have saved and in turn
make loans to others. (financiële tussenpersonen: instellingen die geld te lenen van mensen die
hebben gered en op hun beurt leningen aan anderen.)
Financial crisis: major disruptions in financial markets that are characterized by sharp declines in
asset prices and the failures of many financial and nonfinancial firms. (financiële crisis: grote
verstoringen op de financiële markten die worden gekenmerkt door scherpe dalingen in de prijzen van
activa en de mislukkingen van vele financiële en niet-financiële bedrijven.)
Banks: are financial institutions that accept deposits and make loans. (banken: zijn financiële
instellingen die deposito's aanvaarden en leningen.)
e-finance: improvements in information technology have led to new means of delevering Financial
services electronically. (verbeteringen in de informatietechnologie hebben geleid tot nieuwe vormen
van het leveren van financiële elektronisch diensten.)
money: money supply, defined as anything that is generally accepted in payment for goods or
services or in the repayment of debts. (geld: geldhoeveelheid, gedefinieerd als iets dat algemeen
wordt aanvaard als betaling voor goederen of diensten of in de aflossing van schulden.)
, aggregate output: total production of goods and services. (totale uitvoer: totale productie van
goederen en diensten)
unemployment rate: the percentage of the available labor force unemployed. (werkloosheidsgraad:
het percentage van de beschikbare beroepsbevolking werkloos.)
business cycles: the upward and downward movement of aggregate output produced in the
economy (conjuctuur cyclus: de opwaartse en neerwaartse beweging van de totale output in de
economie.)
recessions: periods of declining before every recession. (recessies: periodes van afnemende voor elke
recessie.)
monetary theory: the theory that relates changes in the quantity of money to changes in aggregate
economic activity and the price level. (monetaire theorie: de theorie dat veranderingen in de
hoeveelheid geld betrekking heeft op de veranderingen in de totale economische activiteit en het
prijsniveau.)
aggregate price level: the average price of goods and services in an economy. (de gemiddelde prijs
van goederen en diensten in een economie.)
Inflation: a continual increase in the price level, affects individuals, businesses, and the government.
(totale prijspeil: een voortdurende stijging van het prijspeil, is gericht tegen personen, bedrijven en de
overheid.)
Inflation rate: the rate of change of the price level, usually measured as a percentage change per
year. (inflatiepercentage: de snelheid van verandering van het prijsniveau, meestal gemeten als een
procentuele verandering per jaar.)
Monetary policy: the management of money and interest rates. (Monetair beleid:het beheer van
geld en rente.)
Central bank: the organization who is responsible for the conduct of a nation’s monetary policy.
(centrale bank: de organisatie die verantwoordelijk is voor het voeren van het monetaire beleid van
een land.)
Federal Reserve System: united states central bank also called the Fed. (federaal reserve systeem:
centrale bank van de Verenigde Staten, ook wel the Fed genoemd.)
Fiscal policy: involves decisions about government spending and taxation. (fiscaal beleid:
beslissingen over overheidsuitgaven en de belastingen.)
Budget deficit: is the excess of government expenditures over tax revenues for a particular time
period, typically is a year. (begrotingstekort:wordt het overschot van de overheidsuitgaven meer dan
belastinginkomsten voor een bepaalde periode, meestal een jaar.)
Budget surplus: arises when tax revenues exceed government expenditures. The government must
finance any deficit by borrowing, while a budget surplus leads to a lower government debt burden.
(begrotingsoverschot: ontstaat wanneer de belastinginkomsten hoger zijn dan de overheidsuitgaven.
Banking and Financial Markets
Inhoud
Hoofdstuk 1 Why Study Money, Banking, and Financial Markets? ........................................................ 2
Hoofdstuk 2 An overview of the Financial system. Functie; indeling; instrumenten;
internationalisering; partijen; toezicht op financiële markten. .............................................................. 5
Hoofdstuk 5 ........................................................................................................................................... 18
Hoofdstuk 8: een economische analyse van de financiële structuur.................................................... 21
Hoofdstuk 9 ........................................................................................................................................... 24
Hoofdstuk 16 ......................................................................................................................................... 26
Hoofdstuk 18- instrumenten van de monetaire politiek. ..................................................................... 28
Hoofdstuk 22 ......................................................................................................................................... 30
,Hoofdstuk 1 Why Study Money, Banking, and Financial Markets?
Financial markets: markets in which funds are transferred from people who have an excess of
available funds to people who have a shortage. (financiële markten: markten waarin fondsen worden
overgeheveld van mensen die een overmaat van de beschikbare middelen voor mensen die een
tekort.)
Security: also called a Financial instrument, is a claim on the issuer’s future income or assets.
(veiligheid: ook wel een financieel instrument, is een vordering op de toekomst van de uitgever
inkomen of vermogen.)
Assets: any financial claim or piece of property that is subject to ownership. (activa: enige
schadevergoeding of een stuk van eigendom die is onderworpen aan eigendom.)
Bond: a debt security that promises to make payments periodically for a specified period of time.
Especially important to economic activity because it enables corporations and governments to
borrow to finance their activities and because it is where interest rates are determined. (band: een
schuldbewijs dat belooft om periodiek betalingen voor een bepaalde periode van tijd. Vooral
belangrijk om de economische activiteit, omdat het in staat stelt bedrijven en overheden om te lenen
om hun activiteiten te financieren en omdat het is waar de rente bepaald.)
Interest rate: is the cost of borrowing or the price paid for the rental of funds.(rente: is de kosten van
leningen of de prijs betaald voor de huur van fondsen.)
Common stock: represents a share of ownership in a corporation. It is a security that is a claim on the
earnings and assets of the corporation. (gewone aandelen: vertegenwoordigt een aandeel van
eigendom in een bedrijf. Het is een zekerheid die een vordering hebben op de inkomsten en het
vermogen van de corporatie.)
Financial intermediaries: institutions that borrow funds from people who have saved and in turn
make loans to others. (financiële tussenpersonen: instellingen die geld te lenen van mensen die
hebben gered en op hun beurt leningen aan anderen.)
Financial crisis: major disruptions in financial markets that are characterized by sharp declines in
asset prices and the failures of many financial and nonfinancial firms. (financiële crisis: grote
verstoringen op de financiële markten die worden gekenmerkt door scherpe dalingen in de prijzen van
activa en de mislukkingen van vele financiële en niet-financiële bedrijven.)
Banks: are financial institutions that accept deposits and make loans. (banken: zijn financiële
instellingen die deposito's aanvaarden en leningen.)
e-finance: improvements in information technology have led to new means of delevering Financial
services electronically. (verbeteringen in de informatietechnologie hebben geleid tot nieuwe vormen
van het leveren van financiële elektronisch diensten.)
money: money supply, defined as anything that is generally accepted in payment for goods or
services or in the repayment of debts. (geld: geldhoeveelheid, gedefinieerd als iets dat algemeen
wordt aanvaard als betaling voor goederen of diensten of in de aflossing van schulden.)
, aggregate output: total production of goods and services. (totale uitvoer: totale productie van
goederen en diensten)
unemployment rate: the percentage of the available labor force unemployed. (werkloosheidsgraad:
het percentage van de beschikbare beroepsbevolking werkloos.)
business cycles: the upward and downward movement of aggregate output produced in the
economy (conjuctuur cyclus: de opwaartse en neerwaartse beweging van de totale output in de
economie.)
recessions: periods of declining before every recession. (recessies: periodes van afnemende voor elke
recessie.)
monetary theory: the theory that relates changes in the quantity of money to changes in aggregate
economic activity and the price level. (monetaire theorie: de theorie dat veranderingen in de
hoeveelheid geld betrekking heeft op de veranderingen in de totale economische activiteit en het
prijsniveau.)
aggregate price level: the average price of goods and services in an economy. (de gemiddelde prijs
van goederen en diensten in een economie.)
Inflation: a continual increase in the price level, affects individuals, businesses, and the government.
(totale prijspeil: een voortdurende stijging van het prijspeil, is gericht tegen personen, bedrijven en de
overheid.)
Inflation rate: the rate of change of the price level, usually measured as a percentage change per
year. (inflatiepercentage: de snelheid van verandering van het prijsniveau, meestal gemeten als een
procentuele verandering per jaar.)
Monetary policy: the management of money and interest rates. (Monetair beleid:het beheer van
geld en rente.)
Central bank: the organization who is responsible for the conduct of a nation’s monetary policy.
(centrale bank: de organisatie die verantwoordelijk is voor het voeren van het monetaire beleid van
een land.)
Federal Reserve System: united states central bank also called the Fed. (federaal reserve systeem:
centrale bank van de Verenigde Staten, ook wel the Fed genoemd.)
Fiscal policy: involves decisions about government spending and taxation. (fiscaal beleid:
beslissingen over overheidsuitgaven en de belastingen.)
Budget deficit: is the excess of government expenditures over tax revenues for a particular time
period, typically is a year. (begrotingstekort:wordt het overschot van de overheidsuitgaven meer dan
belastinginkomsten voor een bepaalde periode, meestal een jaar.)
Budget surplus: arises when tax revenues exceed government expenditures. The government must
finance any deficit by borrowing, while a budget surplus leads to a lower government debt burden.
(begrotingsoverschot: ontstaat wanneer de belastinginkomsten hoger zijn dan de overheidsuitgaven.
