Samenvatting Vastgoedeconomie
H1. Inleiding algemene economie, vraag en aanbod, overheid en economie
Het woord economie betekent “huishoudkunde”, het omgaan met geld en de besteding hiervan.
Economie is alles wat geproduceerd wordt in Nederland en alles wat geconsumeerd wordt.
Het niet consumeren wordt sparen genoemd. Sparen is te omschrijven als uitgesteld consumeren.
Consumenten streven altijd naar nutsmaximalisatie: Het streven naar die combinatie van producten
die in totaal het meeste nut oplevert.
Bedrijven streven daarentegen naar winstmaximalisatie: Het proces waarbij een onderneming de
combinatie van prijs en productieomvang bepaalt die de grootste winst oplevert.
Een veel gebruikt begrip binnen de economie is het begrip schaarste. De definitie van schaarste is:
“de spanning tussen de behoeften enerzijds en de beschikbare middelen anderzijds”.
Welvaart: De mate waarin de behoeften met de beschikbare middelen kunnen worden bevredigd.
Er is inkomen nodig om in behoeften te kunnen voorzien. Het inkomen is de beloning die mensen
verdienen op grond van productieve prestaties gedurende een bepaalde periode. Het verdiende –
bruto – loon van mensen komt niet geheel aan hen toe. Zowel mensen als bedrijven moeten meestal
een gedeelte van het loon en de winsten afstaan aan de overheid via belastingen en/of premies.
Het geld wat mensen overhouden na belasting/premies wordt het besteedbaar inkomen genoemd.
De definitie van productie luidt: “het geschikt maken van goederen en diensten voor gebruik”.
Goederen (en diensten) zijn bij de productie te onderscheiden in:
• Consumptiegoederen: goederen die bedoeld zijn om te consumeren en dan ook bedoeld
voor de consumentenmarkt.
• Investeringsgoederen (of kapitaalgoederen): goederen die gemaakt en aangeschaft worden
door en voor bedrijven. Deze investeringsgoederen worden ingezet voor de productie.
De vraag van consumenten naar goederen en diensten is mede afhankelijk van een aantal factoren:
- Het behoefteschema van de consument (hoe hoog staat het product op de verlanglijst);
- De prijs van het gevraagde goed;
- De prijs van andere goederen;
- Het inkomen van consumenten;
- Reclame (de doelgroep kan “bereikt” en “geraakt” worden).
, Algemeen geldt (vanuit de consument gezien):
Hoe hoger de prijs, hoe lager de vraag. Hoe lager de prijs, hoe hoger de vraag.
Verschuiving van de vraagcurve naar rechts, door:
- Toenemend inkomen;
- Effectieve reclame;
- Veranderen behoefteschema: toenemende behoefte;
- Afname substituut producten.
Verschuiving van de vraagcurve naar links, door:
- Afnemend inkomen;
- Veranderen behoefteschema: afnemende behoefte;
- Toename substituut producten.
Algemeen geldt (vanuit de producent gezien):
Hoe hoger de prijs, hoe meer aanbod. Hoe lager de prijs, hoe minder aanbod.
Verschuiving van de aanbodcurve naar rechts, door:
- Lagere kostprijs;
- Meer aanbieders;
- Toename substituut producten.
Verschuiving van de aanbodcurve naar links, door:
- Hogere kostprijs;
- Minder aanbieders;
- Afname substituut producten.
Vraag en aanbod werken tegen elkaar in. Consumenten willen het liefst zo laag mogelijke prijzen,
producenten liefst zo hoog mogelijke prijzen. Er moet dus een prijs tot stand komen die de
consument bereid is te betalen en die hoog genoeg is voor de producent voor voldoende winst. De
prijs die tot stand komt als vraag en aanbod elkaar ontmoeten wordt evenwichtsprijs genoemd.
Algemeen geldt:
Hoe hoger de prijs, hoe meer aanbod/minder vraag.
Hoe lager de prijs, hoe minder aanbod/meer vraag.
H1. Inleiding algemene economie, vraag en aanbod, overheid en economie
Het woord economie betekent “huishoudkunde”, het omgaan met geld en de besteding hiervan.
Economie is alles wat geproduceerd wordt in Nederland en alles wat geconsumeerd wordt.
Het niet consumeren wordt sparen genoemd. Sparen is te omschrijven als uitgesteld consumeren.
Consumenten streven altijd naar nutsmaximalisatie: Het streven naar die combinatie van producten
die in totaal het meeste nut oplevert.
Bedrijven streven daarentegen naar winstmaximalisatie: Het proces waarbij een onderneming de
combinatie van prijs en productieomvang bepaalt die de grootste winst oplevert.
Een veel gebruikt begrip binnen de economie is het begrip schaarste. De definitie van schaarste is:
“de spanning tussen de behoeften enerzijds en de beschikbare middelen anderzijds”.
Welvaart: De mate waarin de behoeften met de beschikbare middelen kunnen worden bevredigd.
Er is inkomen nodig om in behoeften te kunnen voorzien. Het inkomen is de beloning die mensen
verdienen op grond van productieve prestaties gedurende een bepaalde periode. Het verdiende –
bruto – loon van mensen komt niet geheel aan hen toe. Zowel mensen als bedrijven moeten meestal
een gedeelte van het loon en de winsten afstaan aan de overheid via belastingen en/of premies.
Het geld wat mensen overhouden na belasting/premies wordt het besteedbaar inkomen genoemd.
De definitie van productie luidt: “het geschikt maken van goederen en diensten voor gebruik”.
Goederen (en diensten) zijn bij de productie te onderscheiden in:
• Consumptiegoederen: goederen die bedoeld zijn om te consumeren en dan ook bedoeld
voor de consumentenmarkt.
• Investeringsgoederen (of kapitaalgoederen): goederen die gemaakt en aangeschaft worden
door en voor bedrijven. Deze investeringsgoederen worden ingezet voor de productie.
De vraag van consumenten naar goederen en diensten is mede afhankelijk van een aantal factoren:
- Het behoefteschema van de consument (hoe hoog staat het product op de verlanglijst);
- De prijs van het gevraagde goed;
- De prijs van andere goederen;
- Het inkomen van consumenten;
- Reclame (de doelgroep kan “bereikt” en “geraakt” worden).
, Algemeen geldt (vanuit de consument gezien):
Hoe hoger de prijs, hoe lager de vraag. Hoe lager de prijs, hoe hoger de vraag.
Verschuiving van de vraagcurve naar rechts, door:
- Toenemend inkomen;
- Effectieve reclame;
- Veranderen behoefteschema: toenemende behoefte;
- Afname substituut producten.
Verschuiving van de vraagcurve naar links, door:
- Afnemend inkomen;
- Veranderen behoefteschema: afnemende behoefte;
- Toename substituut producten.
Algemeen geldt (vanuit de producent gezien):
Hoe hoger de prijs, hoe meer aanbod. Hoe lager de prijs, hoe minder aanbod.
Verschuiving van de aanbodcurve naar rechts, door:
- Lagere kostprijs;
- Meer aanbieders;
- Toename substituut producten.
Verschuiving van de aanbodcurve naar links, door:
- Hogere kostprijs;
- Minder aanbieders;
- Afname substituut producten.
Vraag en aanbod werken tegen elkaar in. Consumenten willen het liefst zo laag mogelijke prijzen,
producenten liefst zo hoog mogelijke prijzen. Er moet dus een prijs tot stand komen die de
consument bereid is te betalen en die hoog genoeg is voor de producent voor voldoende winst. De
prijs die tot stand komt als vraag en aanbod elkaar ontmoeten wordt evenwichtsprijs genoemd.
Algemeen geldt:
Hoe hoger de prijs, hoe meer aanbod/minder vraag.
Hoe lager de prijs, hoe minder aanbod/meer vraag.
