Vragen bewegen en presteren
5 meerkeuze vragen begin van les 2
1. Welke functie hebben de brandstoffen in de voeding?
A. Brandstoffen zorgen voor de opbouw van spiereiwitten
B. Brandstoffen leveren energie die gebruikt worden voor de resynthese van ATP
C. Brandstoffen zorgen direct voor spiercontractie in de spier
2. Welke energiebron levert bij verbranding per gram de hoogste energie brengt op?
A. Koolhydraten
B. Vetten
C. Eiwitten
Let op het gaat om per gram, per gram bevat vetten de meeste calorieën, dus meer
energie
3. Vul in: glycogeen is opgeslagen in …….. en de hoeveelheden zijn …. Dan de vet
voorraden
A. De lever en onder de huid. Kleiner
B. Spieren en onder de huid. Groter
C. Spieren en in de lever. Kleiner
Waarom kleiner?
4. In welke van de onderstaande processen is fosforylering weergegeven?
A. ATP ADP + P
B. ADP + P ATP
C. ATP + P ADP
5. Welk enzym zorgt voor de afbraak van ATP bij spiercontracties?
A. ATP-ase
B. Fosfaat
C. Pi
Een enzym kenmerkt zich eigenlijk altijd door een ase aan de achterkant, dus ATP-ase
College 3 5 meerkeuze vragen
6. Wat is de brandstof voor het melkzuur-systeem?
a. Glycogeen
b. Creatine fosfaat
c. Vrije vetzuren
, 7. Hoe groot is de ATP opbrengst van de volledige verbranding van 1 mol glycogeen
met behulp van het zuurstof-systeem?
a. 3 mol ATP
b. 33 mol ATP
c. 129 mol ATP
Waarom?
8. Welk product ontstaat door de afbraak van glycogeen in de glycolyse?
a. Creatine fosfaat
b. Pyrodruivenzuur
c. Citroenzuur
9. Welke van de onderstaande beweringen is niet juist?
a. Bij voldoende aanbod van zuurstof wordt pyrodruivenzuur omgezet in Acetyl CoA
b. De verbranding van 1 mol vrije vetzuren levert meer energie op dan 1 mol
glycogeen
c. Bij bewegen met hoge intensiteit zullen hoofdzakelijk vrije vetzuren als brandstof
dienen
10. Uit welke drie processen bestaat het zuurstofsysteem?
a. Aerobe glycolyse, citroenzuurcyclus en elektronentransportketen
b. Anaerobe glycolyse, lipolyse en elektronentransportketen
c. Glycogenes, lipogenese en elektronentransportketen
College 4
11. Wat is de rol van NAD en FAD in het zuurstofsysteem?
a. NAD en FAD transporteren de energierijke H+ van de citroenzuurcyclus naar de
elektronentransportketen
b. NAD en FAD bepalen of er vanuit pyrodruivenzuur melkzuur of acetul coa wordt
gevormd
c. NAD en FAD voeren CO2 uit de citroenzuurcyclus af
12. Bij welke sportactiviteiten wordt het grootste beroep gedaan op het vermogen van
het glycolytische systeem?
a. Speerwerpen
b. Tennis
c. Shorttrack 1000m
Glycolitisch systeem kun je 90 sec mee inspannen
5 meerkeuze vragen begin van les 2
1. Welke functie hebben de brandstoffen in de voeding?
A. Brandstoffen zorgen voor de opbouw van spiereiwitten
B. Brandstoffen leveren energie die gebruikt worden voor de resynthese van ATP
C. Brandstoffen zorgen direct voor spiercontractie in de spier
2. Welke energiebron levert bij verbranding per gram de hoogste energie brengt op?
A. Koolhydraten
B. Vetten
C. Eiwitten
Let op het gaat om per gram, per gram bevat vetten de meeste calorieën, dus meer
energie
3. Vul in: glycogeen is opgeslagen in …….. en de hoeveelheden zijn …. Dan de vet
voorraden
A. De lever en onder de huid. Kleiner
B. Spieren en onder de huid. Groter
C. Spieren en in de lever. Kleiner
Waarom kleiner?
4. In welke van de onderstaande processen is fosforylering weergegeven?
A. ATP ADP + P
B. ADP + P ATP
C. ATP + P ADP
5. Welk enzym zorgt voor de afbraak van ATP bij spiercontracties?
A. ATP-ase
B. Fosfaat
C. Pi
Een enzym kenmerkt zich eigenlijk altijd door een ase aan de achterkant, dus ATP-ase
College 3 5 meerkeuze vragen
6. Wat is de brandstof voor het melkzuur-systeem?
a. Glycogeen
b. Creatine fosfaat
c. Vrije vetzuren
, 7. Hoe groot is de ATP opbrengst van de volledige verbranding van 1 mol glycogeen
met behulp van het zuurstof-systeem?
a. 3 mol ATP
b. 33 mol ATP
c. 129 mol ATP
Waarom?
8. Welk product ontstaat door de afbraak van glycogeen in de glycolyse?
a. Creatine fosfaat
b. Pyrodruivenzuur
c. Citroenzuur
9. Welke van de onderstaande beweringen is niet juist?
a. Bij voldoende aanbod van zuurstof wordt pyrodruivenzuur omgezet in Acetyl CoA
b. De verbranding van 1 mol vrije vetzuren levert meer energie op dan 1 mol
glycogeen
c. Bij bewegen met hoge intensiteit zullen hoofdzakelijk vrije vetzuren als brandstof
dienen
10. Uit welke drie processen bestaat het zuurstofsysteem?
a. Aerobe glycolyse, citroenzuurcyclus en elektronentransportketen
b. Anaerobe glycolyse, lipolyse en elektronentransportketen
c. Glycogenes, lipogenese en elektronentransportketen
College 4
11. Wat is de rol van NAD en FAD in het zuurstofsysteem?
a. NAD en FAD transporteren de energierijke H+ van de citroenzuurcyclus naar de
elektronentransportketen
b. NAD en FAD bepalen of er vanuit pyrodruivenzuur melkzuur of acetul coa wordt
gevormd
c. NAD en FAD voeren CO2 uit de citroenzuurcyclus af
12. Bij welke sportactiviteiten wordt het grootste beroep gedaan op het vermogen van
het glycolytische systeem?
a. Speerwerpen
b. Tennis
c. Shorttrack 1000m
Glycolitisch systeem kun je 90 sec mee inspannen