BAS 2
HC 1.01
De niet-aangedane enkel
- De enkel is het eerste (grote) gewricht dat het gehele lichaamsgewicht draagt.
- De enkel is onmisbaar bij het lopen, de afwikkeling zorgt ervoor dat je goed door kunt
stappen.
Gewrichten enkel:
- art. talocruralis (bovenste
spronggewricht)
- art. talo-calcaneo-navicularis
(anterieure deel onderste
spronggewricht)
- art. subtalare (posteriore deel
onderste spronggewricht)
- proximale en distale
tibiofibulaire gewricht
Bewegingsgraden:
Bovenste spronggewricht: (BSG)
dorsaalflexie: 35°
plantairflexie: 50°
Onderste spronggewricht: (OSG)
pronatie: 25°
supinatie 50°
BSG: rol-schuif - tibia en fibula vormen de kom (convex), talus is de kop (concaaf)
inversie: plantairflexie + adductie
eversie: dorsaalflexie + abductie
Ligamenten lateraal:
- lig. talofibulare anterius
- lig. calcaneofibular
- lig. talofibulare posterius
(In deze volgorde zullen de banden als eerst
aangedaan zijn bij een inversietrauma)
Ligamenten mediaal:
- lig. tibiotalare anterior: pars tibiotalare
anterior (diep)
- lig. talonaviculare: pars tibionavicularis
- lig. talocalcaneare: pars tibiocalcanearis
- lig. tibiotalare posterior: pars tibiotalare
posterior
,HC 1.02 - BAS 2
De Skeletspier (deel 2)
In de skeletspier zit 4 weefselsoorten:
- Epitheel (bloedvaten)
- Bindweefsel; losmazig en fibreus
- Zenuwweefsel; afferent en efferent
- Spierweefsel; dwarsgestreept en glad
Spiervezel = spiercel
(groot naar klein)
Spier > Spiervezelbundel > spiervezel > myofibril > sarcomeren > myosine- en actine
filament
1
, Spiercontractie:
Verkorting van sarcomeer - sliding
filament theory
De actiepotentiaal komt via de
zenuw bij de motorische eindplaat
die op de spiervezel zit. Hier wordt
de neurotransmitter stof
‘acetylcholine’ als soort melding
doorgegeven.
Via het membraan van de spier gaat
het actiepotentiaal naar een
t-tubulus, waarmee het verder de
spiervezel in komt.
De T-tubuli is een soort netwerk dat
het actiepotentiaal dieper de spier in
vervoert. Het heeft de vorm van een
T, waarbij het onderste stokje de
spier in loopt, vandaar T-tubuli.
Tussen de t-tubuli zit een soort netwerk genaamd ‘sarcoplasmatisch reticulum’. Als de
t-tubuli met een actiepotentiaal aankomt, prikkelt dat het sarcoplasmatisch reticulum. Hieruit
worden calcium-ionen vrijgezet die nodig zijn bij een spiercontractie.
De calciumionen + ATP zorgen voor verbindingen tussen myosine en actine. Hierdoor vindt
de sliding filament theory en dus spiercontractie plaats.
2
HC 1.01
De niet-aangedane enkel
- De enkel is het eerste (grote) gewricht dat het gehele lichaamsgewicht draagt.
- De enkel is onmisbaar bij het lopen, de afwikkeling zorgt ervoor dat je goed door kunt
stappen.
Gewrichten enkel:
- art. talocruralis (bovenste
spronggewricht)
- art. talo-calcaneo-navicularis
(anterieure deel onderste
spronggewricht)
- art. subtalare (posteriore deel
onderste spronggewricht)
- proximale en distale
tibiofibulaire gewricht
Bewegingsgraden:
Bovenste spronggewricht: (BSG)
dorsaalflexie: 35°
plantairflexie: 50°
Onderste spronggewricht: (OSG)
pronatie: 25°
supinatie 50°
BSG: rol-schuif - tibia en fibula vormen de kom (convex), talus is de kop (concaaf)
inversie: plantairflexie + adductie
eversie: dorsaalflexie + abductie
Ligamenten lateraal:
- lig. talofibulare anterius
- lig. calcaneofibular
- lig. talofibulare posterius
(In deze volgorde zullen de banden als eerst
aangedaan zijn bij een inversietrauma)
Ligamenten mediaal:
- lig. tibiotalare anterior: pars tibiotalare
anterior (diep)
- lig. talonaviculare: pars tibionavicularis
- lig. talocalcaneare: pars tibiocalcanearis
- lig. tibiotalare posterior: pars tibiotalare
posterior
,HC 1.02 - BAS 2
De Skeletspier (deel 2)
In de skeletspier zit 4 weefselsoorten:
- Epitheel (bloedvaten)
- Bindweefsel; losmazig en fibreus
- Zenuwweefsel; afferent en efferent
- Spierweefsel; dwarsgestreept en glad
Spiervezel = spiercel
(groot naar klein)
Spier > Spiervezelbundel > spiervezel > myofibril > sarcomeren > myosine- en actine
filament
1
, Spiercontractie:
Verkorting van sarcomeer - sliding
filament theory
De actiepotentiaal komt via de
zenuw bij de motorische eindplaat
die op de spiervezel zit. Hier wordt
de neurotransmitter stof
‘acetylcholine’ als soort melding
doorgegeven.
Via het membraan van de spier gaat
het actiepotentiaal naar een
t-tubulus, waarmee het verder de
spiervezel in komt.
De T-tubuli is een soort netwerk dat
het actiepotentiaal dieper de spier in
vervoert. Het heeft de vorm van een
T, waarbij het onderste stokje de
spier in loopt, vandaar T-tubuli.
Tussen de t-tubuli zit een soort netwerk genaamd ‘sarcoplasmatisch reticulum’. Als de
t-tubuli met een actiepotentiaal aankomt, prikkelt dat het sarcoplasmatisch reticulum. Hieruit
worden calcium-ionen vrijgezet die nodig zijn bij een spiercontractie.
De calciumionen + ATP zorgen voor verbindingen tussen myosine en actine. Hierdoor vindt
de sliding filament theory en dus spiercontractie plaats.
2