Maatschappijwetenschappen
Eindtermen + hoofdconcepten + kernconcepten
─
, 1
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Informatievaardigheden
1. De kandidaat kan:
- benodigde informatie verwerven en selecteren uit digitale en niet-digitale bronnen
- informatie verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken
- de resultaten van een leeractiviteit beschrijven en presenteren
Subdomein A2: Concept-contextbenadering
2. De kandidaat kan:
- denkvaardigheden toepassen op de hoofdconcepten vorming, verhouding, binding en
verandering en kernconcepten sociale cohesie, sociale institutie, groepsvorming, cultuur,
socialisatie/acculturatie, identiteit, sociale gelijkheid/ongelijkheid, rationalisering, individualisering,
institutionalisering, politieke institutie, representatie/representativiteit, politieke socialisatie,
ideologie, macht/gezag, conflict/samenwerking, democratisering, globalisering en staatsvorming
- denkvaardigheden toepassen op contexten, daarbij gebruik makend van hoofd- en
kernconcepten. Het betreft zowel de in de domeinen beschreven contexten als andere contexten
- verbanden leggen tussen en binnen de in de domeinen beschreven contexten met behulp van
hoofd- en kernconcepten
- verbanden leggen tussen en binnen andere contexten met behulp va hoofd- en kernconcepten
- de sociaalwetenschappelijke paradigma’s functionalisme-paradigma, conflict-paradigma,
sociaalconstructivisme-paradigma en rationele actor-paradigma betreffende de hoofd- en
kernconcepten onderscheiden en deze sociaalwetenschappelijke paradigma’s herkennen in visies
op maatschappelijke verschijnselen en ontwikkelingen
Subdomein A3: Onderzoeksvaardigheden
3. De kandidaat kan:
- gegeven onderzoeksresultaten beoordelen op betrouwbaarheid, validiteit en representativiteit
- een eenvoudig onderzoek opzetten en uitvoeren over een concreet maatschappelijk verschijnsel
- basiskennis over statistiek toepassen
Domein B: Vorming (binnen een specifieke context)
Subdomein B1: Socialisatie
4. De kandidaat kan ontleden hoe cultuuroverdracht en cultuurverwerving door socialisatie
plaatsvinden. Hij kan tevens verbanden tussen persoonlijke identiteit en collectieve identiteit
beschrijven en culturen classificeren op basis van verschillende culturele dimensies
Subdomein B2: Politieke socialisatie
5. De kandidaat kan beredeneren wanneer er in een gegeven situatie sprake is van politieke socialisatie.
Hij kan tevens standpunten classificeren op basis van ideologieën en politieke dimensies
Subdomein B3: Visies vanuit paradigma’s op socialisatie en politieke socialisatie
6. De kandidaat kan verschillende visies op socialisatie en politieke socialisatie vanuit drie
sociaalwetenschappelijke paradigma’s onderscheiden
Eindtermen + hoofdconcepten + kernconcepten
─
, 1
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Informatievaardigheden
1. De kandidaat kan:
- benodigde informatie verwerven en selecteren uit digitale en niet-digitale bronnen
- informatie verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken
- de resultaten van een leeractiviteit beschrijven en presenteren
Subdomein A2: Concept-contextbenadering
2. De kandidaat kan:
- denkvaardigheden toepassen op de hoofdconcepten vorming, verhouding, binding en
verandering en kernconcepten sociale cohesie, sociale institutie, groepsvorming, cultuur,
socialisatie/acculturatie, identiteit, sociale gelijkheid/ongelijkheid, rationalisering, individualisering,
institutionalisering, politieke institutie, representatie/representativiteit, politieke socialisatie,
ideologie, macht/gezag, conflict/samenwerking, democratisering, globalisering en staatsvorming
- denkvaardigheden toepassen op contexten, daarbij gebruik makend van hoofd- en
kernconcepten. Het betreft zowel de in de domeinen beschreven contexten als andere contexten
- verbanden leggen tussen en binnen de in de domeinen beschreven contexten met behulp van
hoofd- en kernconcepten
- verbanden leggen tussen en binnen andere contexten met behulp va hoofd- en kernconcepten
- de sociaalwetenschappelijke paradigma’s functionalisme-paradigma, conflict-paradigma,
sociaalconstructivisme-paradigma en rationele actor-paradigma betreffende de hoofd- en
kernconcepten onderscheiden en deze sociaalwetenschappelijke paradigma’s herkennen in visies
op maatschappelijke verschijnselen en ontwikkelingen
Subdomein A3: Onderzoeksvaardigheden
3. De kandidaat kan:
- gegeven onderzoeksresultaten beoordelen op betrouwbaarheid, validiteit en representativiteit
- een eenvoudig onderzoek opzetten en uitvoeren over een concreet maatschappelijk verschijnsel
- basiskennis over statistiek toepassen
Domein B: Vorming (binnen een specifieke context)
Subdomein B1: Socialisatie
4. De kandidaat kan ontleden hoe cultuuroverdracht en cultuurverwerving door socialisatie
plaatsvinden. Hij kan tevens verbanden tussen persoonlijke identiteit en collectieve identiteit
beschrijven en culturen classificeren op basis van verschillende culturele dimensies
Subdomein B2: Politieke socialisatie
5. De kandidaat kan beredeneren wanneer er in een gegeven situatie sprake is van politieke socialisatie.
Hij kan tevens standpunten classificeren op basis van ideologieën en politieke dimensies
Subdomein B3: Visies vanuit paradigma’s op socialisatie en politieke socialisatie
6. De kandidaat kan verschillende visies op socialisatie en politieke socialisatie vanuit drie
sociaalwetenschappelijke paradigma’s onderscheiden