Het voordeel van de twijfel
De mogelijkheid van kennis
3.1 Waarheid en epistemologisch scepticisme
Wat is nodig (of ‘individueel noodzakelijk’) en genoeg (of ‘gezamenlijk voldoende’) voor
feitenkennis?
- Een eerste voorwaarde om iets te weten, is dat we overtuigd zijn dat het waar is.
- Een tweede voorwaarde voor kennis is dat datgene wat we geloven, datgene waarvan we
overtuigd zijn, ook werkelijk waar is.
Volgens het epistemologische scepticisme bedreigen deze twee voorwaarden de mogelijkheid
van kennis. Soms hebben we namelijk overtuigingen die niet in overeenstemming met de feiten
blijken te zijn. In deze gevallen meenden we iets te weten, maar wisten het eigenlijk niet.
Volgens het epistemologisch scepticisme is het mogelijk dat we ons systematisch vergissen
telkens wanneer we ergens van overtuigd zijn. Zolang we geen feilloze manier hebben om
vergissingen (systematisch) uit te sluiten, kunnen we niets weten en is kennis onmogelijk.
Omdat vergissingen altijd mogelijk zijn, beargumenteert het epistemologisch scepticisme dat er
een onoverbrugbare kloof bestaat tussen wat we geloven en wat waar is.
Het subjectief waarheidsrelativisme komt met een theoretisch mogelijke oplossing voor dat
probleem door te ontkennen dat die kloof tussen onze overtuigingen en de waarheid ooit kan
ontstaan. Volgens het subjectief waarheidsrelativisme is waarheid relatief voor de persoon die
ergens van overtuigd is. Er bestaat geen objectieve waarheid. Buiten de overtuigingen van
individuen om kan er op geen enkele manier sprake zijn van waarheid, laat staan van dé
waarheid. Als een individu iets gelooft en een ander niet, dan is er volgens het subjectief
waarheidsrelativisme niets buiten of boven de overtuigingen van de betrokken individuen, dat
zou kunnen bepalen wie van beiden gelijk heeft, waardoor niemand zich ooit kan vergissen.
Het probleem van het subjectief waarheidsrelativisme is dat je een ander nooit van iets kan
overtuigen. Iedereen heeft immers zijn eigen waarheid. Als de relativist het
waarheidsrelativisme absoluut waar noemt, spreekt hij zichzelf tegen, want dan is er een
absolute waarheid, namelijk het waarheidsrelativisme. Maar als de relativist zegt dat het
waarheidsrelativisme alleen waar is voor hem, is het alleen waar voor relativisten en is het niet
mogelijk anderen te overtuigen.
3.2 Peirce en het fallibilisme
Een subtielere respons op de mogelijkheid van vergissingen volgens het epistemologisch
scepticisme, komt van het fallibilisme. Het fallibilisme stelt dat we ons (natuurlijk) kunnen
vergissen, maar uit het feit dat we feilbaar zijn in wat we menen te weten, volgt niet dat kennis
geheel onmogelijk is. De grondlegger van het Amerikaans pragmatisme, Charles S. Peirce, was
een overtuigd fallibilist. Hij had er geen moeite mee te erkennen dat we ons altijd kunnen
vergissen en dat we nooit iets met absolute zekerheid kunnen weten. Hij achtte het onmogelijk
om op een filosofisch sluitende manier de overtuigingen te identificeren waarin wij onfeilbaar
zouden zijn. Hij valt hiermee niet alleen het epistemologisch scepticisme aan, maar ook
Descartes die met ‘heldere en onderscheiden ideeën’ een absoluut zekere basis voor kennis en
wetenschap probeerde te creëren.
Peirce maakt een onderscheid tussen echte en ‘levende’ twijfel die zeer nuttig kan zijn en de
kunstmatige twijfel die nergens toe leidt en waaraan niets productiefs ontspringt. Echte, levende
twijfel is een psychologisch frustrerende toestand die ons soms overkomt. We proberen een
De mogelijkheid van kennis
3.1 Waarheid en epistemologisch scepticisme
Wat is nodig (of ‘individueel noodzakelijk’) en genoeg (of ‘gezamenlijk voldoende’) voor
feitenkennis?
- Een eerste voorwaarde om iets te weten, is dat we overtuigd zijn dat het waar is.
- Een tweede voorwaarde voor kennis is dat datgene wat we geloven, datgene waarvan we
overtuigd zijn, ook werkelijk waar is.
Volgens het epistemologische scepticisme bedreigen deze twee voorwaarden de mogelijkheid
van kennis. Soms hebben we namelijk overtuigingen die niet in overeenstemming met de feiten
blijken te zijn. In deze gevallen meenden we iets te weten, maar wisten het eigenlijk niet.
Volgens het epistemologisch scepticisme is het mogelijk dat we ons systematisch vergissen
telkens wanneer we ergens van overtuigd zijn. Zolang we geen feilloze manier hebben om
vergissingen (systematisch) uit te sluiten, kunnen we niets weten en is kennis onmogelijk.
Omdat vergissingen altijd mogelijk zijn, beargumenteert het epistemologisch scepticisme dat er
een onoverbrugbare kloof bestaat tussen wat we geloven en wat waar is.
Het subjectief waarheidsrelativisme komt met een theoretisch mogelijke oplossing voor dat
probleem door te ontkennen dat die kloof tussen onze overtuigingen en de waarheid ooit kan
ontstaan. Volgens het subjectief waarheidsrelativisme is waarheid relatief voor de persoon die
ergens van overtuigd is. Er bestaat geen objectieve waarheid. Buiten de overtuigingen van
individuen om kan er op geen enkele manier sprake zijn van waarheid, laat staan van dé
waarheid. Als een individu iets gelooft en een ander niet, dan is er volgens het subjectief
waarheidsrelativisme niets buiten of boven de overtuigingen van de betrokken individuen, dat
zou kunnen bepalen wie van beiden gelijk heeft, waardoor niemand zich ooit kan vergissen.
Het probleem van het subjectief waarheidsrelativisme is dat je een ander nooit van iets kan
overtuigen. Iedereen heeft immers zijn eigen waarheid. Als de relativist het
waarheidsrelativisme absoluut waar noemt, spreekt hij zichzelf tegen, want dan is er een
absolute waarheid, namelijk het waarheidsrelativisme. Maar als de relativist zegt dat het
waarheidsrelativisme alleen waar is voor hem, is het alleen waar voor relativisten en is het niet
mogelijk anderen te overtuigen.
3.2 Peirce en het fallibilisme
Een subtielere respons op de mogelijkheid van vergissingen volgens het epistemologisch
scepticisme, komt van het fallibilisme. Het fallibilisme stelt dat we ons (natuurlijk) kunnen
vergissen, maar uit het feit dat we feilbaar zijn in wat we menen te weten, volgt niet dat kennis
geheel onmogelijk is. De grondlegger van het Amerikaans pragmatisme, Charles S. Peirce, was
een overtuigd fallibilist. Hij had er geen moeite mee te erkennen dat we ons altijd kunnen
vergissen en dat we nooit iets met absolute zekerheid kunnen weten. Hij achtte het onmogelijk
om op een filosofisch sluitende manier de overtuigingen te identificeren waarin wij onfeilbaar
zouden zijn. Hij valt hiermee niet alleen het epistemologisch scepticisme aan, maar ook
Descartes die met ‘heldere en onderscheiden ideeën’ een absoluut zekere basis voor kennis en
wetenschap probeerde te creëren.
Peirce maakt een onderscheid tussen echte en ‘levende’ twijfel die zeer nuttig kan zijn en de
kunstmatige twijfel die nergens toe leidt en waaraan niets productiefs ontspringt. Echte, levende
twijfel is een psychologisch frustrerende toestand die ons soms overkomt. We proberen een