Betekenisanalyse
Als emoties worden uitgelokt door bepaalde gebeurtenissen is het gedrag vaak via klassieke
conditionering tot stand gekomen. In de betekenisanalyse staat naast aannames over de
ontlokkende stimuli vooral de betekenis die aan het gedrag wordt toegekend centraal. Bij het
klassieke leren gaat het over de waargenomen samenhang tussen de ene gebeurtenis en de
andere gebeurtenis (Albert experiment).
Met een betekenisanalyse kan je aantonen hoe het waarnemen van een bepaalde
situatie/gebeurtenis kennis activeert over een andere situatie/gebeurtenis en zo leidt tot een
niet-oorspronkelijke situatie passende emotionele reactie.
Het schema van de betekenisanalyse bestaat in de basis uit 4 elementen:
1. Uitlokkende stimulus (conditionerende stimulus) CS = een situatie/gebeurtenis die
oorspronkelijk geen speciale betekenis had maar die op een gegeven moment een
speciale betekenis heeft gekregen.
2. Cognitieve representatie van een onvoorwaardelijke stimulus in een
onvoorwaardelijke respons: US/UR representatie = een kennisbestand met een
intrinsieke en emotionele inhoud, hierin zijn de leerervaringen opgeslagen.
3. De associatie tussen de CS en de US/UR representatie (pijlen in het model). Dit
kunnen refrentiële associaties (waarbij de situaties je doet denken aan eerdere
situaties) zijn of sequentiele associaties (de verwachting dat iets ergs gaat gebeuren).
4. De emotionele reactie, de conditionele respons (CR) = de meetbare, zichtbare en
voelbare reactie van de cliënt.
CS: voorwaardelijke stimulus (uitlokker)
US/UR-representatie: cognitieve representative, kernovertuiging
Sequentieel: als x dan y
referentieel: verwijst ergens naar, ‘’dit doet mij denken aan’’
CR: emotionele reactie
Als emoties worden uitgelokt door bepaalde gebeurtenissen is het gedrag vaak via klassieke
conditionering tot stand gekomen. In de betekenisanalyse staat naast aannames over de
ontlokkende stimuli vooral de betekenis die aan het gedrag wordt toegekend centraal. Bij het
klassieke leren gaat het over de waargenomen samenhang tussen de ene gebeurtenis en de
andere gebeurtenis (Albert experiment).
Met een betekenisanalyse kan je aantonen hoe het waarnemen van een bepaalde
situatie/gebeurtenis kennis activeert over een andere situatie/gebeurtenis en zo leidt tot een
niet-oorspronkelijke situatie passende emotionele reactie.
Het schema van de betekenisanalyse bestaat in de basis uit 4 elementen:
1. Uitlokkende stimulus (conditionerende stimulus) CS = een situatie/gebeurtenis die
oorspronkelijk geen speciale betekenis had maar die op een gegeven moment een
speciale betekenis heeft gekregen.
2. Cognitieve representatie van een onvoorwaardelijke stimulus in een
onvoorwaardelijke respons: US/UR representatie = een kennisbestand met een
intrinsieke en emotionele inhoud, hierin zijn de leerervaringen opgeslagen.
3. De associatie tussen de CS en de US/UR representatie (pijlen in het model). Dit
kunnen refrentiële associaties (waarbij de situaties je doet denken aan eerdere
situaties) zijn of sequentiele associaties (de verwachting dat iets ergs gaat gebeuren).
4. De emotionele reactie, de conditionele respons (CR) = de meetbare, zichtbare en
voelbare reactie van de cliënt.
CS: voorwaardelijke stimulus (uitlokker)
US/UR-representatie: cognitieve representative, kernovertuiging
Sequentieel: als x dan y
referentieel: verwijst ergens naar, ‘’dit doet mij denken aan’’
CR: emotionele reactie