Samenvatting Privaatrecht 1 - Overeenkomstenrecht | Uitgewerkte leerdoelen (20/21)

Leerdoelen Privaatrecht 1 – Overeenkomstenrecht

Jaar 1 – 20/21
HU HBO Rechten

B1

1. De student begrijpt de gelaagde structuur van het BW.

Boek 3: Vermogensrecht algemeen
Boek 5: Goederenrecht (zaken)
Boek 6: Overeenkomstenrecht
Boek 7: Bijzondere overeenkomsten

De boeken gaan van algemeen naar bijzonder. Dat betekent dus dat het boek begint met
algemene regels en dat deze regels steeds specifieker/gedetailleerder worden naarmate je
verder gaat in het boek.

2. De student herkent de beginselen van het privaatrecht in een casus.

1. Contractsvrijheid
2. Pacta sunt servanda
3. Vormvrijheid
4. Redelijkheid en billijkheid
5. Bijzonder gaat voor algemeen

1. Contractsvrijheid
Je mag alles afspreken, zolang het niet verboden is. Ook de voorwaarden waaronder je
bijvoorbeeld iets verkoopt, mag je zelf bepalen, tenzij het in strijd is met de wet.

Er is een grens: art. 3:40 BW

2. Pacta sunt servanda – belofte maakt schuld
Afspraak is afspraak: overeenkomsten moeten nagekomen worden.

3. Vormvrijheid
De manier waarop je afspraken maakt, is in principe vormvrij. Dit gaat dus niet over de
inhoud van de overeenkomst; dat wordt geregeld volgens de contractsvrijheid.

Er zijn uitzonderingen: het kopen van een woning moet je bijvoorbeeld via een notaris
regelen. Dit moet op papier gebeuren.

4. Redelijkheid en billijkheid
Wat vinden wij verstandig (redelijk) en gevoelsmatig (billijk)? Deze twee dingen moeten tot
een rechtvaardige oplossing leiden.
 Verstand & rechtsgevoel

, 5. Bijzonder voor algemeen
Bepalingen die meer bedoeld zijn voor de situatie (dus beter bij de specifieke situatie
passen) gaan vóór algemene bepalingen. Denk aan de gelaagde structuur van het BW: boek
7 staat hoger dan en gaat dus vóór boek 3.

3. De student herkent de begrippen rechtshandeling, feitelijke handeling, bloot rechtsfeit
en verbintenis in een casus.

 Pagina 59 Verbintenissenrecht Begrepen

Deel 1/5: feiten
 Feiten zonder rechtsgevolg
 Rechtsgevolg: het recht verbindt gevolgen aan een bepaald feit
 Rechtsfeiten (dus met rechtsgevolg)

Deel 2/5: rechtsfeiten
 Blote rechtsfeiten: feiten die juridisch gezien geen handelingen nodig hebben
 Geboorte van een kind; recht op een naam
 18; stemrecht
 Handelingen

Deel 3/5: handelingen
 Feitelijke handelingen: de handeling heeft een rechtsgevolg, maar het maakt niet uit
of je dit wil of niet. Je wil is niet van belang.
 Schade; per ongeluk aangericht, toch schadevergoeding betalen
 Rechtshandelingen: wil is wél van belang

Deel 4/5: rechtshandelingen (art. 3:33 BW) er is een wil
 Meerzijdige rechtshandelingen: (minimaal) twee personen willen iets en verklaren dit
 Iets verkopen; A wil het kopen, B wil het verkopen
 Overeenkomst
 Eenzijdige rechtshandelingen: er is maar één persoon waarvan de wil van belang is,
bijvoorbeeld ontslag
 Geen overeenkomst

Deel 5/5: eenzijdige rechtshandeling
 Gericht: gericht tot een bepaalde persoon
 Ontslag is gericht tot werkgever, niet collega of buurman o.i.d.
 Ongericht: niet van belang dat het gericht is tot een bepaalde persoon
 Testament: eenzijdig, alleen de wil van degene die het testament opstelt is van
belang

Bij een eenzijdige rechtshandeling is er dus geen sprake van een overeenkomst. Een
testament is een eenzijdige rechtshandeling zonder overeenkomst. Een
schenkingsovereenkomst is een meerzijdige rechtshandeling, omdat de andere partij de
schenking moet aanvaarden. (Niet-wederkerig: één recht en één plicht.)