Syllabus H1
Beschrijvende statistiek: het ordenen, samenvatten en presenteren van gegevens in
tabellen en grafieken door middel van statistische maten. Voor het samenvatten gebruik je
statistische maten: centrummaten, spreidingsmaten en scheefheid maten.
Inductieve statistiek
Als de maar een deel van de onderzoeksgroep onderzoekt maak je gebruik van een
steekproef. Als dit random (dus representatief) is gekozen, aselecte steekproef. Je maakt
hierbij gebruik van inductieve statistiek.
Wat te gebruiken?
Altijd beginnen met beschrijvende statistiek, inductieve is alleen nodig als je beschikt over
een aselecte steekproef. Alleen dan kan je testen of de gegevens significant zijn
(representatief).
Datamatrix
Deze bestaat uit
- Onderzoekseenheden, bv personen
- Variabelen, de gemeten eigenschappen of kenmerken
- Kwalitatieve of kwantitatieve waarden
Type variabelen
- Nominaal
- Ordinaal
- Interval
- Ratio
Type variabelen: andere indelingen
Dichotome of binaire variabelen zijn categorische variabelen met maar twee categorieën
(man, vrouw of jong, oud).
Discrete variabelen, gehele getallen
Continue variabelen, komma getallen
Samenhang en causaliteit
Univariate analyse, een analyse tussen afzonderlijke variabelen.
Bivariate analyse, een samenhang tussen twee variabelen.
Multivariate analyse, een analyse tussen meer dan twee variabelen.
Dit kan worden weergegeven in een conceptueel model.
, Syllabus H2
Men kan ook de frequentietabel gebruiken, deze gebruikt absolute en relatieve frequenties.
Relatieve frequenties kunnen in proporties (p) worden weergegeven hierin wordt 22% →
0,22.
Bij een staafdiagram staan de getallen los van elkaar, bij een histogram tegen elkaar aan.
Geclusterde staafdiagrammen worden de categorieën naast elkaar gezet.
Gestapelde staafdiagrammen worden de categorieën op elkaar gestapeld.
Bij weinig categorie, een cirkeldiagram. Bij veel categorieën een staafdiagram.
Classificeren
Voor classificeren en groeperen geldt:
- Klassen moeten exclusief (iedere waarneming past maar in 1 klasse) en uitputtend
(iedere waarneming kan worden ingedeeld in een klasse) zijn.
- Houd aantal klasse beperkt.
- Gebruik dezelfde breedte en baken logisch af.
- Vermijd open klasse.
- Bij discrete variabelen afbakening volgens de evenredige verdeling. Bij continue
variabelen kunnen zowel evenredige klassengrenzen, als aansluitende
klassengrenzen worden gebruikt.
Frequentietabel voor continue variabelen
Men kan hiervoor een evenredige verdeling gebruiken hiervoor gebruik je een klasse
verdeling, bv 0-<10, 10-<20. Of een aansluitende klassen hierbij is de bovengrens ook
meteen ondergrens voor de volgende klassen, bv 5, 15, 25. Klasse kun je indelen op basis
van vier criteria:
- Gelijke intervallen, elke klassen dezelfde klassenbreedte
- Gelijke aantal, elke klasse telt ongeveer evenveel waarnemingen
- Statische maten, indeling op basis van rekenkundige gemiddelde en
standaarddeviatie
- Gangbare gemiddelde die aansluit op de gebruikelijke indeling
Een frequentiepolygoon is hetzelfde als een histogram alleen dan in lijnvorm. Deze kan
relatief en cumulatief zijn. Een lijndiagram is uitsluitend om een variabele door de tijd weer te
geven.
Beschrijvende statistiek: het ordenen, samenvatten en presenteren van gegevens in
tabellen en grafieken door middel van statistische maten. Voor het samenvatten gebruik je
statistische maten: centrummaten, spreidingsmaten en scheefheid maten.
Inductieve statistiek
Als de maar een deel van de onderzoeksgroep onderzoekt maak je gebruik van een
steekproef. Als dit random (dus representatief) is gekozen, aselecte steekproef. Je maakt
hierbij gebruik van inductieve statistiek.
Wat te gebruiken?
Altijd beginnen met beschrijvende statistiek, inductieve is alleen nodig als je beschikt over
een aselecte steekproef. Alleen dan kan je testen of de gegevens significant zijn
(representatief).
Datamatrix
Deze bestaat uit
- Onderzoekseenheden, bv personen
- Variabelen, de gemeten eigenschappen of kenmerken
- Kwalitatieve of kwantitatieve waarden
Type variabelen
- Nominaal
- Ordinaal
- Interval
- Ratio
Type variabelen: andere indelingen
Dichotome of binaire variabelen zijn categorische variabelen met maar twee categorieën
(man, vrouw of jong, oud).
Discrete variabelen, gehele getallen
Continue variabelen, komma getallen
Samenhang en causaliteit
Univariate analyse, een analyse tussen afzonderlijke variabelen.
Bivariate analyse, een samenhang tussen twee variabelen.
Multivariate analyse, een analyse tussen meer dan twee variabelen.
Dit kan worden weergegeven in een conceptueel model.
, Syllabus H2
Men kan ook de frequentietabel gebruiken, deze gebruikt absolute en relatieve frequenties.
Relatieve frequenties kunnen in proporties (p) worden weergegeven hierin wordt 22% →
0,22.
Bij een staafdiagram staan de getallen los van elkaar, bij een histogram tegen elkaar aan.
Geclusterde staafdiagrammen worden de categorieën naast elkaar gezet.
Gestapelde staafdiagrammen worden de categorieën op elkaar gestapeld.
Bij weinig categorie, een cirkeldiagram. Bij veel categorieën een staafdiagram.
Classificeren
Voor classificeren en groeperen geldt:
- Klassen moeten exclusief (iedere waarneming past maar in 1 klasse) en uitputtend
(iedere waarneming kan worden ingedeeld in een klasse) zijn.
- Houd aantal klasse beperkt.
- Gebruik dezelfde breedte en baken logisch af.
- Vermijd open klasse.
- Bij discrete variabelen afbakening volgens de evenredige verdeling. Bij continue
variabelen kunnen zowel evenredige klassengrenzen, als aansluitende
klassengrenzen worden gebruikt.
Frequentietabel voor continue variabelen
Men kan hiervoor een evenredige verdeling gebruiken hiervoor gebruik je een klasse
verdeling, bv 0-<10, 10-<20. Of een aansluitende klassen hierbij is de bovengrens ook
meteen ondergrens voor de volgende klassen, bv 5, 15, 25. Klasse kun je indelen op basis
van vier criteria:
- Gelijke intervallen, elke klassen dezelfde klassenbreedte
- Gelijke aantal, elke klasse telt ongeveer evenveel waarnemingen
- Statische maten, indeling op basis van rekenkundige gemiddelde en
standaarddeviatie
- Gangbare gemiddelde die aansluit op de gebruikelijke indeling
Een frequentiepolygoon is hetzelfde als een histogram alleen dan in lijnvorm. Deze kan
relatief en cumulatief zijn. Een lijndiagram is uitsluitend om een variabele door de tijd weer te
geven.
