Samenvatting artikel LDI + verantwoording
Voor de bepaling v.h. gezinsprofiel maakt de Hogeschool Rotterdam gebruik v.e. LDI: Licht
Diagnostisch Instrument. Daarbij wordt er gekeken naar drie hoofdaspecten:
A. Ouderfactoren
B. Kindfactoren
C. Systeemfactoren
In gedragsverandering zijn 6 fases te herkennen:
1. Precontemplation – precontemplatie: probleem wordt niet (h)erkend, er is weerstand
2. Contemplation – contemplatie: probleem wordt (h)erkend, ‘morgen ga ik veranderen’
3. Preparation – voorbereiding: eerste stap, benoemen v.h. probleem, kleine voorbereidingen
4. Action – actie: daadwerkelijk actie ondernomen om gedrag te veranderen
5. Maintenance – pauze: hard werken om behaalde doelen in stand te houden
6. Termination – behouden: gedragsverandering is definitief met geringe kans op terugval
Bij de ouderfactoren zijn er een aantal kenmerken die de kans op problemen in een gezin vergroten:
- psychische en/of psychiatrische problemen v.d. ouders
- opvoedingsgeschiedenis v.d. ouders
- opleidingsniveau v.d. ouders
- verslaving bij ouders
- gezondheidstoestand v.d. ouders
- inlevingsvermogen v.d. ouders
- niveau v. pedagogisch besef
Het psychiatrisch verklaringsmodel: gezinsproblematiek kan het gevolg zijn v. psychische
problematiek bij individuele ouder.
In het kader v.h. pedagogisch besef is een 4-deling in niveaus mogelijk:
1 egocentrische oriëntatie: ouder ziet het kind als een projectie v. zijn eigen ervaringen en geeft zijn
rol als ouders gestalte louter op basis v. zijn eigen wensen en behoeften.
2. Conventionele oriëntatie: betrekking op het begrijpen v.h. kind op basis v. algemene opvattingen
over kinderen en op basis v. algemene verklaringen v. hun gedrag welke gebaseerd zijn op
traditionele-, culturele- of gezagsargumenten. Hoofddoel is aanpassen aan bestaande traditionele,
culturele of gezag gerelateerde eisen.
3. Subjectief-individualistische oriëntatie: ouder begrijpt dat het kind uniek is en komt vanuit dat
inzicht tegemoet aan de behoeften v.h. kind
4. Interactieve oriëntatie: ouder heeft niet alleen oog voor de behoeften v.h. kind, maar erkent ook
zijn eigen noden en weet hier tussen het evenwicht te bewaren.
Bij de kindfactoren zijn er ook een aantal factoren die problemen binnen het gezin kunnen
versterken:
- psychische en/of psychiatrische problemen v.h. kind
- ontwikkelingsniveau v.h. kind (verbaal, cognitief en psychosociaal)
- lichamelijke problemen
- gedragsproblemen
- temperament
Systeemfactoren kunnen een negatieve bijdrage leveren of behelzen een risicofactor vanwege de
stressverhogende eigenschappen v. onderstaande factoren.
- gescheiden ouders
Voor de bepaling v.h. gezinsprofiel maakt de Hogeschool Rotterdam gebruik v.e. LDI: Licht
Diagnostisch Instrument. Daarbij wordt er gekeken naar drie hoofdaspecten:
A. Ouderfactoren
B. Kindfactoren
C. Systeemfactoren
In gedragsverandering zijn 6 fases te herkennen:
1. Precontemplation – precontemplatie: probleem wordt niet (h)erkend, er is weerstand
2. Contemplation – contemplatie: probleem wordt (h)erkend, ‘morgen ga ik veranderen’
3. Preparation – voorbereiding: eerste stap, benoemen v.h. probleem, kleine voorbereidingen
4. Action – actie: daadwerkelijk actie ondernomen om gedrag te veranderen
5. Maintenance – pauze: hard werken om behaalde doelen in stand te houden
6. Termination – behouden: gedragsverandering is definitief met geringe kans op terugval
Bij de ouderfactoren zijn er een aantal kenmerken die de kans op problemen in een gezin vergroten:
- psychische en/of psychiatrische problemen v.d. ouders
- opvoedingsgeschiedenis v.d. ouders
- opleidingsniveau v.d. ouders
- verslaving bij ouders
- gezondheidstoestand v.d. ouders
- inlevingsvermogen v.d. ouders
- niveau v. pedagogisch besef
Het psychiatrisch verklaringsmodel: gezinsproblematiek kan het gevolg zijn v. psychische
problematiek bij individuele ouder.
In het kader v.h. pedagogisch besef is een 4-deling in niveaus mogelijk:
1 egocentrische oriëntatie: ouder ziet het kind als een projectie v. zijn eigen ervaringen en geeft zijn
rol als ouders gestalte louter op basis v. zijn eigen wensen en behoeften.
2. Conventionele oriëntatie: betrekking op het begrijpen v.h. kind op basis v. algemene opvattingen
over kinderen en op basis v. algemene verklaringen v. hun gedrag welke gebaseerd zijn op
traditionele-, culturele- of gezagsargumenten. Hoofddoel is aanpassen aan bestaande traditionele,
culturele of gezag gerelateerde eisen.
3. Subjectief-individualistische oriëntatie: ouder begrijpt dat het kind uniek is en komt vanuit dat
inzicht tegemoet aan de behoeften v.h. kind
4. Interactieve oriëntatie: ouder heeft niet alleen oog voor de behoeften v.h. kind, maar erkent ook
zijn eigen noden en weet hier tussen het evenwicht te bewaren.
Bij de kindfactoren zijn er ook een aantal factoren die problemen binnen het gezin kunnen
versterken:
- psychische en/of psychiatrische problemen v.h. kind
- ontwikkelingsniveau v.h. kind (verbaal, cognitief en psychosociaal)
- lichamelijke problemen
- gedragsproblemen
- temperament
Systeemfactoren kunnen een negatieve bijdrage leveren of behelzen een risicofactor vanwege de
stressverhogende eigenschappen v. onderstaande factoren.
- gescheiden ouders