Macro-economie Werkgroep 5 14/12/2021
Vraag 1.
a) “Constant returns to scale”: Als bijvoorbeeld arbeid en kapitaal verdubbelen, dan
verdubbelt ook de hoeveelheid output. Stijgen beide met 10%, dan stijgt ook de output met
10%.
“Decreasing returns to capital”: In het begin zorgt een toename in kapitaal voor een grote
toename in output, maar naarmate al veel kapitaal aanwezig is, zorgt een toename voor een
hele lichte verhoging van output.
“Decreasing returns to labour”: Als er nog weinig arbeid aanwezig is, zorgt een extra arbeider
voor een grotere toename in output, dan wanneer er al veel arbeid aanwezig is. De eerste en
tweede arbeider zorgen voor veel meer output, maar de 100000 e voor veel minder toename
in output.
b) Kapitaal (K) +10% en Ingezette arbeiders (N) +5%. De output gaat nu omhoog, namelijk
met 10%. De output per arbeider gaat minder omhoog dan output, dus lager dan 10%. Want
de toename in arbeiders van 5%, zorgt voor een kleinere stijging van output per arbeider.
Output per arbeider neemt minder toe dan output.
Vraag 2.
a) Spaarquote per arbeider. Deze zorgt voor meer investeringen en een sneller toename van
Investeringen per arbeider en kapitaal per arbeider.
Daarnaast kan de depreciatie veranderen. Als kapitaal minder snel vervangen moet worden,
dan daalt deze curve. Hierdoor is er meer kapitaal per werknemer en zo ook iets meer
output per arbeider (afnemende meeropbrengsten).
b) De steady state houdt in dat de investeringen per arbeider gelijk zijn aan de depreciatie
per arbeider. In deze situatie blijft kapitaal per arbeider gelijk. De afname van kapitaal wordt
dus gecompenseerd door investeringen in kapitaal.
Kapitaalgoederenvoorraad blijft gelijk, output per arbeider blijft hier ook gelijk. De output
zelf blijft gelijk.
c) Kapitaalgoederenvoorraad stijgt als de investeringen per arbeider hoger zijn dan de
depreciatie.
Deze voorraad daalt als de depreciatie per arbeider groter is dan de investeringen.
De voorraad blijft gelijk in de Steady State, dus als beide aan elkaar gelijk zijn.
d) We zitten links van de Steady State. Kapitaal per arbeider zal dus toenemen (meer
investeren dan depreciatie), output per arbeider zal dan ook toenemen, de besparingen per
arbeider nemen op dat moment ook toe, want Output Y per werknemer wordt hoger. De
consumptie per arbeider zal ook toenemen (totdat je in de steady state zit).
Vraag 1.
a) “Constant returns to scale”: Als bijvoorbeeld arbeid en kapitaal verdubbelen, dan
verdubbelt ook de hoeveelheid output. Stijgen beide met 10%, dan stijgt ook de output met
10%.
“Decreasing returns to capital”: In het begin zorgt een toename in kapitaal voor een grote
toename in output, maar naarmate al veel kapitaal aanwezig is, zorgt een toename voor een
hele lichte verhoging van output.
“Decreasing returns to labour”: Als er nog weinig arbeid aanwezig is, zorgt een extra arbeider
voor een grotere toename in output, dan wanneer er al veel arbeid aanwezig is. De eerste en
tweede arbeider zorgen voor veel meer output, maar de 100000 e voor veel minder toename
in output.
b) Kapitaal (K) +10% en Ingezette arbeiders (N) +5%. De output gaat nu omhoog, namelijk
met 10%. De output per arbeider gaat minder omhoog dan output, dus lager dan 10%. Want
de toename in arbeiders van 5%, zorgt voor een kleinere stijging van output per arbeider.
Output per arbeider neemt minder toe dan output.
Vraag 2.
a) Spaarquote per arbeider. Deze zorgt voor meer investeringen en een sneller toename van
Investeringen per arbeider en kapitaal per arbeider.
Daarnaast kan de depreciatie veranderen. Als kapitaal minder snel vervangen moet worden,
dan daalt deze curve. Hierdoor is er meer kapitaal per werknemer en zo ook iets meer
output per arbeider (afnemende meeropbrengsten).
b) De steady state houdt in dat de investeringen per arbeider gelijk zijn aan de depreciatie
per arbeider. In deze situatie blijft kapitaal per arbeider gelijk. De afname van kapitaal wordt
dus gecompenseerd door investeringen in kapitaal.
Kapitaalgoederenvoorraad blijft gelijk, output per arbeider blijft hier ook gelijk. De output
zelf blijft gelijk.
c) Kapitaalgoederenvoorraad stijgt als de investeringen per arbeider hoger zijn dan de
depreciatie.
Deze voorraad daalt als de depreciatie per arbeider groter is dan de investeringen.
De voorraad blijft gelijk in de Steady State, dus als beide aan elkaar gelijk zijn.
d) We zitten links van de Steady State. Kapitaal per arbeider zal dus toenemen (meer
investeren dan depreciatie), output per arbeider zal dan ook toenemen, de besparingen per
arbeider nemen op dat moment ook toe, want Output Y per werknemer wordt hoger. De
consumptie per arbeider zal ook toenemen (totdat je in de steady state zit).