3.1
Elektrische verschijnselen = verschijnselen die met lading te maken hebben. Deze ontstaan omdat
ladingen kracht op elkaar uitoefenen.
- Er zijn 2 soorten lading
- Positief en negatief trekken elkaar aan
- Gelijke ladingen (positief positief) stoten elkaar af
Stoffen bestaan uit atomen en atomen hebben lading. Atomen hebben een kern met daarin
protonen (positieve deeltjes) en neutronen (neutrale deeltjes) om de kern zitten elektronen
(negatieve deeltjes).
In een atoom zitten evenveel negatieve als positieve deeltjes dus is een atoom elektrisch
neutraal. Gaat er lading weg dan is het niet meer neutraal maar geladen. Hierbij bewegen
vooral de elektronen.
Bewegende lading = elektrische stroom
Metaal is een goeie geleider voor elektrische stroom, de elektronen kunnen er makkelijk
doorheen. (Geleidingselektronen) met elektrische stroom kun je communiceren, warmte
opwekken en beweging.
Stroomsterkte (l) = hoeveel lading er per seconde door een punt of draad stroomt. Eenheid
ampère (A)
1 mA = 0,001 A en 1hA = 0,000 000 1 A
Spanning = hoeveel energie de lading meekrijgt. U eenheid volt v
Spanning veroorzaakt stroom door energie aan de lading door te geven. Bij ladingsverschil is
er sprake van spanning. De minpolen stoten elektronen af en de pluspolen trekt ze aan.
In dik draad zoals koperdraad, verliezen elektronen hun energie niet. In een vernauwing kost het
energie om door te komen, dus komt er warmte en stralingsenergie. Een batterij vult elektronen bij
de minpool aan en haalt ze bij de pluspool weg. Ook dit kost energie. Geen stroom = geen energie
Chemische energie batterij -> energie
In een stroomkring gaat de stroom buiten de bron om van de pluspool naar de minpool, de
elektronen gaan juist van de minpool naar de pluspool.
3.2
Geleidbaarheid (G) = geeft aan hoe goed een voorwerp of draad elektrische stroom geleid. Eenheid
Siemens (s)
De geleidbaarheid van geleiders is groot en die van isolatoren klein. Goede geleiders zijn
metaaldraden, koolstof en kraanwater. Slechte zijn hout, plastic en steen.
Elektrische verschijnselen = verschijnselen die met lading te maken hebben. Deze ontstaan omdat
ladingen kracht op elkaar uitoefenen.
- Er zijn 2 soorten lading
- Positief en negatief trekken elkaar aan
- Gelijke ladingen (positief positief) stoten elkaar af
Stoffen bestaan uit atomen en atomen hebben lading. Atomen hebben een kern met daarin
protonen (positieve deeltjes) en neutronen (neutrale deeltjes) om de kern zitten elektronen
(negatieve deeltjes).
In een atoom zitten evenveel negatieve als positieve deeltjes dus is een atoom elektrisch
neutraal. Gaat er lading weg dan is het niet meer neutraal maar geladen. Hierbij bewegen
vooral de elektronen.
Bewegende lading = elektrische stroom
Metaal is een goeie geleider voor elektrische stroom, de elektronen kunnen er makkelijk
doorheen. (Geleidingselektronen) met elektrische stroom kun je communiceren, warmte
opwekken en beweging.
Stroomsterkte (l) = hoeveel lading er per seconde door een punt of draad stroomt. Eenheid
ampère (A)
1 mA = 0,001 A en 1hA = 0,000 000 1 A
Spanning = hoeveel energie de lading meekrijgt. U eenheid volt v
Spanning veroorzaakt stroom door energie aan de lading door te geven. Bij ladingsverschil is
er sprake van spanning. De minpolen stoten elektronen af en de pluspolen trekt ze aan.
In dik draad zoals koperdraad, verliezen elektronen hun energie niet. In een vernauwing kost het
energie om door te komen, dus komt er warmte en stralingsenergie. Een batterij vult elektronen bij
de minpool aan en haalt ze bij de pluspool weg. Ook dit kost energie. Geen stroom = geen energie
Chemische energie batterij -> energie
In een stroomkring gaat de stroom buiten de bron om van de pluspool naar de minpool, de
elektronen gaan juist van de minpool naar de pluspool.
3.2
Geleidbaarheid (G) = geeft aan hoe goed een voorwerp of draad elektrische stroom geleid. Eenheid
Siemens (s)
De geleidbaarheid van geleiders is groot en die van isolatoren klein. Goede geleiders zijn
metaaldraden, koolstof en kraanwater. Slechte zijn hout, plastic en steen.