Gesteentecyclus & Platentektoniek
Geologische processen
Endogene krachten bouwen reliëf op;
1. Interne hitte
2. Convectiestromen
3. Platentektoniek
4. Vulkanisme, gebergtevorming en aardbevingen.
Exogene krachten verminderen hoogteverschillen;
1. Zonne-energie
2. Processen in de atmosfeer
3. Verwering, erosie en sedimentatie.
Opbouw van de aarde
Van binnen naar buiten:
De kern: bestaande uit de binnenkern (vast) en de buitenkern (vloeibaar)
De mantel: bestaande uit vast gesteente, maar door hitte uit de kern en druk van
bovenaf wordt deze zacht en stroperig. Wanneer de druk van boven afneemt en de
mantel in aanraking komt met water komt materiaal uit de mantel, door de aardkorst
heen, naar buiten in de vorm van magma.
Asthenosfeer: Asteno is het Griekse woord voor ‘laag zonder sterkte’ en dit is dan
ook een wat vloeibaardere laag die makkelijk kan vervormen. De asthenosfeer is erg
heet en vloeibaar.
Lithosfeer: een laag van bros, hard gesteente dat drijft op de vloeibare asthenosfeer.
De lithosfeer is dun onder oceanische platen en dik onder continentale platen.
Moho: de grens tussen
de mantel en de
aardkorst. Deze grens
wordt bepaald door het
verschil in dichtheid van
materiaal.
De aardkorst: de buitenste laag
van de aarde. Dit is een dunne
schil, bestaande uit continentale
korst en oceanische korst.
Continentale korst is relatief
licht en dik. Oceanische korst is
relatief zwaar en dun.
, Soorten breuken
1. Afschuiving (normal fault)
Bij afschuiving zakt één kant van de breuklijn naar
beneden. Omdat deze korst op de vloeibare
asthenosfeer drijft, wordt daardoor de korst aan
de andere kant van de breuk omhooggeduwd
(isostasie). Een landschap waarbij dit soort
breuklijnen herhaaldelijk voorkomen is te
herkennen aan horsten en slenken.
2. Opschuiving (reverse fault)
Bij opschuiving bewegen de twee platen naar
elkaar toe, dit gaat gepaard met zo veel druk dat
één van de twee platen over de ander heen
gaat. Dit veroorzaakt plooien in het landschap.
Opschuiving geeft een groter risico op
aardverschuivingen.
3. Horizontaal beweging (strike-slip fault)
Bij een horizontaal beweging bewegen de twee
platen langs elkaar heen. Er is in dit geval geen
sprake van een helling. Meestal is enkel een
dunne breuklijn te zien aan de oppervlakte, soms
een ondiepe geul of scheur.
4. Overschuiving (overthrust fault)
Bij overschuiving vindt een horizontale beweging
plaats waarbij het ene deel over het andere heen
schuift. Een voorbeeld hiervan is subductie; en
vindt plaats bij een grens tussen een oceanische
plaat en een continentale plaat, waarbij de
zwaardere oceanische plaat onder de lichtere,
continentale plaat wegzakt.
Breuklijnkliffen of verschuivingskliffen zijn
een product van honderden jaren herhalingen
van afschuivende bewegingen. Omdat de
breuklijnen honderden meters diep, tot in het
grondgesteente uitstrekken, kunnen dit soort
landschappen ondanks erosie nog miljoenen
jaren zichtbaar blijven.
Geologische processen
Endogene krachten bouwen reliëf op;
1. Interne hitte
2. Convectiestromen
3. Platentektoniek
4. Vulkanisme, gebergtevorming en aardbevingen.
Exogene krachten verminderen hoogteverschillen;
1. Zonne-energie
2. Processen in de atmosfeer
3. Verwering, erosie en sedimentatie.
Opbouw van de aarde
Van binnen naar buiten:
De kern: bestaande uit de binnenkern (vast) en de buitenkern (vloeibaar)
De mantel: bestaande uit vast gesteente, maar door hitte uit de kern en druk van
bovenaf wordt deze zacht en stroperig. Wanneer de druk van boven afneemt en de
mantel in aanraking komt met water komt materiaal uit de mantel, door de aardkorst
heen, naar buiten in de vorm van magma.
Asthenosfeer: Asteno is het Griekse woord voor ‘laag zonder sterkte’ en dit is dan
ook een wat vloeibaardere laag die makkelijk kan vervormen. De asthenosfeer is erg
heet en vloeibaar.
Lithosfeer: een laag van bros, hard gesteente dat drijft op de vloeibare asthenosfeer.
De lithosfeer is dun onder oceanische platen en dik onder continentale platen.
Moho: de grens tussen
de mantel en de
aardkorst. Deze grens
wordt bepaald door het
verschil in dichtheid van
materiaal.
De aardkorst: de buitenste laag
van de aarde. Dit is een dunne
schil, bestaande uit continentale
korst en oceanische korst.
Continentale korst is relatief
licht en dik. Oceanische korst is
relatief zwaar en dun.
, Soorten breuken
1. Afschuiving (normal fault)
Bij afschuiving zakt één kant van de breuklijn naar
beneden. Omdat deze korst op de vloeibare
asthenosfeer drijft, wordt daardoor de korst aan
de andere kant van de breuk omhooggeduwd
(isostasie). Een landschap waarbij dit soort
breuklijnen herhaaldelijk voorkomen is te
herkennen aan horsten en slenken.
2. Opschuiving (reverse fault)
Bij opschuiving bewegen de twee platen naar
elkaar toe, dit gaat gepaard met zo veel druk dat
één van de twee platen over de ander heen
gaat. Dit veroorzaakt plooien in het landschap.
Opschuiving geeft een groter risico op
aardverschuivingen.
3. Horizontaal beweging (strike-slip fault)
Bij een horizontaal beweging bewegen de twee
platen langs elkaar heen. Er is in dit geval geen
sprake van een helling. Meestal is enkel een
dunne breuklijn te zien aan de oppervlakte, soms
een ondiepe geul of scheur.
4. Overschuiving (overthrust fault)
Bij overschuiving vindt een horizontale beweging
plaats waarbij het ene deel over het andere heen
schuift. Een voorbeeld hiervan is subductie; en
vindt plaats bij een grens tussen een oceanische
plaat en een continentale plaat, waarbij de
zwaardere oceanische plaat onder de lichtere,
continentale plaat wegzakt.
Breuklijnkliffen of verschuivingskliffen zijn
een product van honderden jaren herhalingen
van afschuivende bewegingen. Omdat de
breuklijnen honderden meters diep, tot in het
grondgesteente uitstrekken, kunnen dit soort
landschappen ondanks erosie nog miljoenen
jaren zichtbaar blijven.