Oriëntatie op de wereld: basis- en verdiepende kennis
Dieren
= meercellige organismen (levend wezen)
- Bestaan uit meerdere cellen die celkern en membraan bevatten (geen wand)
- Ze maken niet zelf voedsel aan -> eten andere organismen (suiker=brandstof)
- Kinderen kijken vaak enkel naar visuele kenmerken om iets als dier te benoemen:
vorm en grootte
Classificatie van dieren
A. Sponzen: kolonie van cellen
= meercellige dieren zonder weefsels en organen
- Cellen die samen een lichaam vormen en waterstroom laten ontstaan
- Spons: skelet uit kiezelnaalden en hoornvezels
- Alle cellen nemen zelf voeding- en zuurstof op
- Geven Co2 en afvalstoffen af (cel kan op zichzelf leven)
- Geen zenuwen, bloedvaten of zintuigen
- Planten geslachtelijk en ongeslachtelijk voort
B. Neteldieren: een darmzak en tentakels
= kwallen, anemonen, koralen en poliepen
- Echte weefsels en organen -> zenuwen en spiervezels
- Oogjes en evenwichtsorganen
- Symmetrisch zonder skelet
- Darmzak: verteerd eten
- Rond mond/anus: netelcellen=harpoenen met gif, kunnen vijand vangen
- Planten geslachtelijk en ongeslachtelijk voort
C. De ringwormen
= bloedzuigers, regenwormen en zeepieren
- 2zijdige symmetrische organismen (voor- en achterkant)
- Geen skelet, wel ademhalings- en bloedvatenstelsel (kunnen doodbloeden)
D. Weekdieren: een week lijf met of zonder huis
= week lichaam met kalkachtig skelet ter bescherming
- Tweekleppigen (mossel), buikpotigen (slak), koppotigen (inktvis)
- Geen wervelkolom: water (kieuwen), land (longen)
- Mantel die schelp aanmaakt en voet om voort te bewegen
, Oriëntatie op de wereld: basis- en verdiepende kennis
E. Geleedpotigen
= insecten, schaaldieren, spinnen, schorpioenen, duizenpoten
- Uitwendig skelet met poten door gewrichten
- Skelet aan buitenzijde: vervellen om te groeien
- Water (kieuwen), land (tracheeën)
- Insect 3delig: kop, borststuk, achterlijf (6 poten en vleugels)
- Spinnen: 2 delen + 8 poten
F. Stekelhuidigen
= zeester en zee-egel
- Stekelig, hard kalkskelet
- 5 identieke delen rond centrale schijf
- Volwassen: symmetrisch, larven: tweezijdig
- Bovenste laag: kalkplaatjes die tegenover elkaar bewegen
G. Chordadieren en de gewervelden
= vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren
- Elastische steunstaaf die wervelkolom vormt
Vissen:
o Leggen eieren waarbij bevruchting uitwendig gebeurt
o Huid bedekt met tandige schubben of gladde overlappende schubben
o Koudbloedig: houden lichaamstemperatuur niet zelf op peil
(omgevingstemperatuur)
Amfibieën:
o Jongen leven in water, volwassenen niet
o Keren wel terug naar water om voort te planten
o Legen eieren met geleiachtig omhulsel
o Vochtige omgeving nodig, kunnen door huid ademen
Reptielen:
o Krokodillen, schildpadden, hagedissen, slangen
o Leven op het land
o Leggen eieren met hoornachtige schaal (tegen uitdroging)
o Huid bezet met hoornschubben
o Koudbloedig: liggen in zon om energie op te doen
Vogels:
o Eieren met kalkschaal tegen uitdroging (luchtdoorlatend)
o Constante lichaamstemperatuur: warmbloedig
o Er zijn ook loopvogels (kip), en zwemvogels (pinguïns)
Zoogdieren:
o Baren levende jongen (levendbarend)
o Warmbloedig
o Zogen jongen met melk (melkklieren)
Organismen hebben niet altijd zelfde uitzicht = gedaanteverwisseling (kikkers en vlinders)
Waarom voortplanten? Elk organisme moet sterven ->elk organisme plant zich voort met als
doel het doorgeen van genen aan de volgende generatie
Dieren
= meercellige organismen (levend wezen)
- Bestaan uit meerdere cellen die celkern en membraan bevatten (geen wand)
- Ze maken niet zelf voedsel aan -> eten andere organismen (suiker=brandstof)
- Kinderen kijken vaak enkel naar visuele kenmerken om iets als dier te benoemen:
vorm en grootte
Classificatie van dieren
A. Sponzen: kolonie van cellen
= meercellige dieren zonder weefsels en organen
- Cellen die samen een lichaam vormen en waterstroom laten ontstaan
- Spons: skelet uit kiezelnaalden en hoornvezels
- Alle cellen nemen zelf voeding- en zuurstof op
- Geven Co2 en afvalstoffen af (cel kan op zichzelf leven)
- Geen zenuwen, bloedvaten of zintuigen
- Planten geslachtelijk en ongeslachtelijk voort
B. Neteldieren: een darmzak en tentakels
= kwallen, anemonen, koralen en poliepen
- Echte weefsels en organen -> zenuwen en spiervezels
- Oogjes en evenwichtsorganen
- Symmetrisch zonder skelet
- Darmzak: verteerd eten
- Rond mond/anus: netelcellen=harpoenen met gif, kunnen vijand vangen
- Planten geslachtelijk en ongeslachtelijk voort
C. De ringwormen
= bloedzuigers, regenwormen en zeepieren
- 2zijdige symmetrische organismen (voor- en achterkant)
- Geen skelet, wel ademhalings- en bloedvatenstelsel (kunnen doodbloeden)
D. Weekdieren: een week lijf met of zonder huis
= week lichaam met kalkachtig skelet ter bescherming
- Tweekleppigen (mossel), buikpotigen (slak), koppotigen (inktvis)
- Geen wervelkolom: water (kieuwen), land (longen)
- Mantel die schelp aanmaakt en voet om voort te bewegen
, Oriëntatie op de wereld: basis- en verdiepende kennis
E. Geleedpotigen
= insecten, schaaldieren, spinnen, schorpioenen, duizenpoten
- Uitwendig skelet met poten door gewrichten
- Skelet aan buitenzijde: vervellen om te groeien
- Water (kieuwen), land (tracheeën)
- Insect 3delig: kop, borststuk, achterlijf (6 poten en vleugels)
- Spinnen: 2 delen + 8 poten
F. Stekelhuidigen
= zeester en zee-egel
- Stekelig, hard kalkskelet
- 5 identieke delen rond centrale schijf
- Volwassen: symmetrisch, larven: tweezijdig
- Bovenste laag: kalkplaatjes die tegenover elkaar bewegen
G. Chordadieren en de gewervelden
= vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren
- Elastische steunstaaf die wervelkolom vormt
Vissen:
o Leggen eieren waarbij bevruchting uitwendig gebeurt
o Huid bedekt met tandige schubben of gladde overlappende schubben
o Koudbloedig: houden lichaamstemperatuur niet zelf op peil
(omgevingstemperatuur)
Amfibieën:
o Jongen leven in water, volwassenen niet
o Keren wel terug naar water om voort te planten
o Legen eieren met geleiachtig omhulsel
o Vochtige omgeving nodig, kunnen door huid ademen
Reptielen:
o Krokodillen, schildpadden, hagedissen, slangen
o Leven op het land
o Leggen eieren met hoornachtige schaal (tegen uitdroging)
o Huid bezet met hoornschubben
o Koudbloedig: liggen in zon om energie op te doen
Vogels:
o Eieren met kalkschaal tegen uitdroging (luchtdoorlatend)
o Constante lichaamstemperatuur: warmbloedig
o Er zijn ook loopvogels (kip), en zwemvogels (pinguïns)
Zoogdieren:
o Baren levende jongen (levendbarend)
o Warmbloedig
o Zogen jongen met melk (melkklieren)
Organismen hebben niet altijd zelfde uitzicht = gedaanteverwisseling (kikkers en vlinders)
Waarom voortplanten? Elk organisme moet sterven ->elk organisme plant zich voort met als
doel het doorgeen van genen aan de volgende generatie