Hoofdstuk 1: Waarom sociaalwetenschappelijk onderzoek? (p.4-28)
1.1 Inleiding (p.4-6)
Methodologie: de wijze waarop het hele proces van wetenschapsbeoefening functioneert,
en houdt dus niet alleen de kennis en beheersing van methoden en technieken in.
Het verrichten van wetenschappelijk onderzoek gebeurt aan gespecialiseerde,
bureaucratische instellingen zoals universiteiten, met onderzoeksgeld dat door overheden of
privébedrijven ter beschikking wordt gesteld.
1.2 Enkele voorbeelden (p.6-22)
Causaliteit: 3 voorwaarden
1. Er moet een zeker statistisch verband zijn tussen gebeurtenis A en gebeurtenis B
2. Gebeurtenis A moet voorafgaan aan gebeurtenis B
3. Het statistische verband tussen gebeurtenis A en B mag niet te wijten zijn aan een
derde gebeurtenis C die dat verband teweegbrengt
Rest van voorbeelden dienen als toepassing op de leerstof
1.3 De wetenschappelijke aanpak (p.22-27)
Methodologie ≠ methoden: het geheel van specifieke technieken die je in wetenschappelijk
onderzoek gebruikt om onderzoekseenheden te selecteren, er gegevens over te verzamelen,
die gegevens te analyseren en de resultaten te rapporteren
Alternatieve bronnen van kennis en informatie:
- Persoonlijke ervaringen
- Populaire media
- Ideologische overtuigingen
1
, 1.4 Wat te verwachten van methodologie? (p.27-28)
Bouwstenen van de methodologie:
1. Theorieën: coherente systemen van logische, consistente en onderling verbonden
inzichten die gebruikt worden om kennis over de werkelijkheid te organiseren
Theorie op
- Microniveau: het interpersoonlijk niveau
- Mesoniveau: processen die zich afspelen binnen sociale bewegingen,
organisaties of gemeenschappen
- Macroniveau: niveau van sociale maatschappelijke systemen
2. Data of gegevens over de werkelijkheid
Hoofdstuk 2: Bouwstenen en soorten sociaalwetenschappelijk
onderzoek (p.30-56)
2.1 Inleiding (p.30-31)
Sociaalwetenschappelijk onderzoek: de productie van geldige en betrouwbare kennis over
de sociale realiteit door het combineren van theorie en empirie, waarbij methodologische
principes streng worden toegepast
2.2 Bouwstenen van sociaalwetenschappelijk onderzoek (p.31-43)
2.2.1 Theorie en empirie
Theorie: het geheel van samenhangende uitspraken die bepaalde fenomenen
beschrijven of verklaren
Concept: een algemeen en abstract idee dat als een label dient om concreet
waarneembare zaken of fenomenen te categoriseren
Goede sociaalwetenschappelijke theorieën:
1. Zijn logisch consistent: de diverse uitspreken die een theorie omvat, mogen
elkaar niet tegenspreken, maar moeten onderling logisch samenhangen
2
, 2. Moeten een zekere mate van veralgemeenbaarheid beschikken
Formele theorie: een soort theorie die ervan uitgaat dat je allerhande
fenomenen los van de concrete inhoud kan verklaren vanuit enkele
basisprincipes
Grand theory: een soort theorie die sociale fenomenen probeert te vatten vanuit
één abstract conceptueel kader, waarin het ordenen van concepten belangrijker
is dan het begrijpen van de sociale werkelijkheid
Middle range theory: een soort theorie die berust op een reeks aannames over
één bepaald sociaal fenomeen, waaruit hypothesen kunnen worden afgeleid die
op hun beurt empirisch getoetst kunnen worden
3. Zijn gegrond in empirische observatie: het moet mogelijk zijn om door
observatie te toetsen of de theoretische aannames wel degelijk
overeenstemmen met de realiteit
Verifieerbaarheid: de mogelijkheid om door observatie te toetsen of
theoretische aannames overeenstemmen met de realiteit
Falsifieerbaarheid: de mogelijkheid om door observatie de eventuele onjuistheid
van kennis aan te tonen, weerlegbaarheid
Repliceren: het herhalen van onderzoeken om te kijken of je tot dezelfde
conclusies komt
Empirie: het ervaren van de wereld rondom ons door waarneming
In welke mate is het mogelijk om objectieve waarnemingen te doen dei onafhankelijk
zijn van de waarnemer?
2.2.2 Inductie en deductie
Deductie: een gevolgtrekking van het algemene naar het bijzondere (bv. theorie is
alle zwanen zijn wit -> zwarte zwaan zien = er is iets mis met de theorie -> theorie
aanpassen of verwerpen)
Inductie: op basis van specifieke waarnemingen komen tot een algemene regel (bv.
in al mijn waarnemingen zijn de zwanen wit -> alle zwanen zijn wit)
3
, 2.2.3 De empirische cyclus van wetenschappelijk onderzoek
Theorie
Deductie Inductie
Empirie
Niet alle onderzoek doorlopen de volledige cyclus: sommige onderzoeken zijn enkel
deductief of enkel inductief; sommige onderzoeken doorlopen de volledige cyclus
enkele keren
Empirische cyclus: moet gezien worden als een zeer schematische voorstelling over
de vooruitgang van een wetenschappelijk veld over langere termijn als collectieve
onderneming van meerdere onderzoekers
Zie ook onderzoek Semmelweis: zwangere vrouwen die bij de geboorte overlijden /
kraamvrouwenkoorts (eerste deductie van theorie: verschil in behandeling,
psychologische effecten… uiteindelijk bewezen: dokters wasten hun handen niet
goed, waardoor ziekte zich kon verspreiden)
2.3 Evaluatiecriteria voor wetenschappelijke kennis (p.43-51)
Toevalsfouten/error: vertonen geen regelmatig patroon, eenmalige fout
Systematische fouten/bias: fouten die consistent in dezelfde richting wijzen en aanleiding
geven tot een heuse vertekening van resultaten of bevindingen
Betrouwbaarheid: de mate van consistentie van een meting, de mate waarin een
meetinstrument dezelfde resultaten oplevert bij herhaalde metingen onder soortgelijke
condities
Validiteit: de afwezigheid van systematische fouten of vertekening in onderzoek; geldigheid
Meetvaliditeit: de mate waarin een meetinstrument meet wat het zou moeten meten
Interne validiteit: de mate waarin waargenomen relaties in een empirische studie een
correcte weerspiegeling zijn van de werkelijkheid vaststellen van causaliteit
Schijnverband: een derde factor die de causaliteit kan verklaren
4