Samenvatting Levenslooppsychologie

Samenvatting
levenslooppsyc
hologie
[Ondertitel van document]




De Busser Emma [student]
2022-2023

,SAMENVATTING LEVENSLOOPPSYCHOLOGIE

DE PEUTER 1-3 JAAR


ONTWIKKELINGSSTADIUM ERIKSON




ERIKSON: AUTONOMIE VERSUS SCHAAMTE (1-3 JAAR)
 Is het goed om mezelf te zijn
 Peuter test zijn onafhankelijkheid uit + gaat op onderzoek
 Zoekt grenzen op: hoe ver kan ik gaan zonder mijn ouders?
 Als dit goed loopt  autonomie
 Over beschermende ouders/onverschillige ouders  het is niet goed om mezelf te zijn  schaamte


ZUIVERE LICHAMELIJKE ONTWIKKELING
 Rond 2 jaar  4x zijn geboorten gewicht
o Mollig  slankere peuter
 Groei vertraagd
o 4 jaar  2x zo groot als bij de geboorten
 Rond 18maanden  peuter 6 tot 8 tanden
o Tussen de 2 en 3 jaar voltooiing melkgebit
 Verandering eetpatroon  volwassen eetpatroon


MOTORISCHE ONTWIKKELING
 Grote exploratiedrang/ontdekkingsdrang
o Rond 12 a 15 maanden
o Alles willen onderzoeken en overal aanzitten, op klauteren
 Zorg voor veiligheid!
 Onuitputtelijke bewegingsdrang
o Bewegen en dingen in beweging brengen
 Loopfietsje
 Loopauto
 Hobbelpaard
 Ballen
o Motorische functie voortdurend oefent  vaardigheden vergroten en verbeterd zijn
Evenwichtsgevoel
 Motorische – cognitieve -zintuigelijke ontwikkeling wordt bij een peuter vaak als 1 geheel bekeken 
omdat deze ontwikkeling in het gedrag van het kind ook samenloopt.
 Kader pagina 56  voorbeelden van de vaardigheden die peuter al beheerst op een bepaalde leeftijd
o Individuele verschillen
 Betrekking tot de snelheid waarmee deze motorische ontwikkeling doorlopen wordt

, o Geslachtsverschillen
 Vb.: meisjes beginnen al vroeg superioriteit te vertonen inzake van manuele
vaardigheden


FIJNE MOTORIEK
 Samenwerking tussen de twee handen
 Toegenomen vingervaardigheid en zelfverdraagzaamheid
o Leert kralen rijgen, kan met groot
constructiemateriaal overweg (diploblokken)
o Broek optrekken, lepel en vork hanteren
 Gebruikt veel zijn handen en mond
 Cognitieve ontwikkeling
o Cognitieve ontwikkeling ontwikkelt Door het spelen en
bewegen, ze maken kennis met  vb.: afstand (ver of
nabij), hoogte en laagte, er wel of niet bij kunnen,
tijdsbesef, ruimtelijk denken
o Stoornissen in de bewegingsontwikkeling brengen vaak ook stoornissen te weeg in de
cognitieve ontwikkeling
 Kinderen met verstandelijke beperking is het bijvoorbeeld belangrijk om ervoor te
zorgen dat ze genoeg bewegingservaring opdoen  kunnen dit zelf niet, moeten wij
met hen samendoen
o Ervaring opdoen is basis voor bepaalde begripsvormig


ZINDELIJKHEID
 Zindelijkheid = beheersing en controle over zijn blaas en
darmfunctie
 Lichamelijke rijpheid
o Beheersing vereist dat het kind in bepaalde mate van
fysiologische/lichamelijke rijpheid (hersenen,
zenuwstelsel en spieren) heeft
 3,5-4 jaar overdag droog
 Bedplassen vanaf 5 jaar
o Voor deze leeftijd start men zelden of nooit medische
begeleiding voor deze problematiek
o Tijdsdruk op zindelijkheid  leiden tot vertraging van het proces


COGNITIEVE ONTWIKKELING
 Nauw verbonden met motorische ontwikkeling
 Perspectief
o Rechtopstaand de wereld bekijken (dwergjes in reuzenland)
 Cognitieve ontwikkeling bepaald door waarnemen-geheugen-denken


WAARNEMEN
 Tegen eind eerste levensjaar zijn de hersenen  verder ontwikkeld en gerijpt  waardoor alle
zintuigen optimaal functioneren
o Binnenkomende prikkels duidelijk kunnen onderscheiden
 Nieuwsgierig + concentratie

,  Herkennen van voorwerpen met ander zintuig dan waarmee hij het eerst waarnam
o Leuke spelletjes hierbij
 Herkennen van dieren op basis van geluiden. Welk geluid maakt de koe?
 Zijn lieveling knuffel in een zak stoppen en dan vragen aan de peuter om eens te
voelen wat er in de zak zit
 Als een voorwerp voldoende zijn nieuwsgierigheid heeft geprikkeld gaat hij uitzoeken wat hij er mee
kan doen
o Vb.: een doos gebruiken als hoed, je kan er autootjes in gooien, als je er op gaat staan kan je
iets pakken dat hoger ligt.
 Allereerste fundamenten voor ruimte en tijdsbeleving
o Al lopend ontdekt hij wat afstand is: ver en dichtbij
o Primair besef van ruimte en verhoudingen
 Eerst bestaat alleen wat voor het kind ligt  daarna ontdekt hij ook wat achter is
o Hoog en laag ontdekt hij doordat hij ergens aan kan of niet
o Tijd is nauw verbonden met afstand
 Wat verder is  duurt langer, wat dichter is  bereik je meteen
o Tijdsbesef ontstaat als je tegen je kind de planning vertelt
 Vb.: nu gaan we boterhammetjes eten en daarna met de fiets naar oma
 Eigen lichaamsschema
o Men stimuleert het gebruik van een spiegel, zodat het kind besef krijgt van zichzelf
 Kijk mijn voetjes zitten vast aan mijn benen en die aan mijn buik
o Dingen die hij zelf niet kan zien bestaan niet voor hem
 Vb.: zijn rug
o Als hij ergens onderdoor of tussen kruipt let die alleen op zijn handen en voorzijden  geen
rekening mee met zijn rug of uitstekende billetjes
 Daardoor kunnen peuters wel eens vastzitten


HET GEHEUGEN
 Geheugen  vrij beperkt, vergeet snel  daarom zoveel mogelijk dingen herhalen
 Niets mis met zijn oren  duurt een tijdje voor iets in zijn geheugen vastzet
o Papa heeft hem al dikwijls gezegd dat hij niet op de stoelen mag gaan staan. Bij oma zien de
stoelen er heel anders uit als thuis. Hij kan de link niet leggen tussen de stoelen thuis en bij
oma
 Baby: veel positieve ondersteuning
 Peuter: niet alles mag en kan
 Imitatiespel
o Doet heel graag wat grote mensen doen  draagt tegelijk bij aan uitbreiding van
 Uitbreiding woordenschat
 Concentratie
 Doorzettingsvermogen
o Speelt allerlei huishoudelijke taken na zoals koken, afwassen. Hij speet figuren na die hem
aanspraken op tv zoals een zanger, bob de bouwer. Hij verkleedt zich als verpleger enz.…