Fysieke revalidatie samenvatting
Examenverdeling:
Pediatrische pathologie: 10%
Neurologische en locomotorische pathologie 15%
Fysieke revalidatie kinderen: 37.5%
Fysieke revalidatie volwassenen theorie: 27.5%
Fysieke revalidatie volwassenen PE: 10%
Fysieke revalidatie kinderen
Cerebrale parese
We spreken alleen van cerebrale parese als de hersenbeschadiging ontstaat
tijdens een van de volgende periodes:
- Prenatale Periode
- Perinatale Periode – tijdens de geboorte of zeer snel na de geboorte
- Postnatale Periode - De eerste twee levensjaren
= Permanente, non progressieve, neurologische bewegings- en
houdingsprobleem ten gevolgen van een stoornis in de hersenpan, die ontstaan
is voor het 2e levensjaar. uiting in de motoriek
- Non progressief het wordt niet erger of minder erg – Hersenen zijn
plastisch, dus andere delen van de hersenen kunnen delen overnemen
- Comorbiditeit: Er kunnen bijkomende stoornissen voordoen in de
sensorische, cognitieve, perceptie, communicatieve domeinen, alsook
mogelijke epilepsie
- Bepaalde zaken komen pas tot uiting op het moment dat ze iets zouden
moeten kunnen volgens de ‘normale’ ontwikkeling – symptomen komen
pas later tot uiting. Bv: Van kinderen van 1 jaar wordt er niet verwacht dat
ze al kunnen stappen
- Behandeling moet zo vroeg mogelijk starten en gericht zijn op datgene wat
het kind graag wilt kunnen doen en ervoor zorgen dat het kan participeren
in de maatschappij
6 F-woorden
- Function; Zorgen dat het kind iets kan uitvoeren (hoe is niet belangrijk)
o Andere invulling dan de term functie van het ICF
o Holistische benadering is belangrijk
o Wat doen mensen en hoe functioneren ze? Normale ontwikkeling is
een leidraad, geen norm
o Stimuleren om activiteiten uit te voeren; eventueel met eigen
strategie
- Family; Rekening houden met de wensen van de familie, zij
kennen het kind het best
o Gezin = essentiële omgeving van het kind
, o Klachten, bezorgdheden en realiteiten in kaart brengen wat
vinden de ouders belangrijk?
- Fitness; Fysieke en mentale fitheid/gezondheid
o Welke factoren of omstandigheden bemoeilijken of
vergemakkelijken fysieke activiteiten?
o Ook aandacht voor volhouden van de beweging, fysieke fitheid
verbeteren en afwegingen maken
- Friends; Kansen bieden om vrienden te maken, sociale ontwikkeling
o Stimuleren van deelname aan sociale activiteiten
o Leren omgaan met verlies van een spel, beurt leren nemen,…
- Fun; Jong zijn draait rond plezier en spelen, aandacht voor leuke
activiteiten
o Deelname aan vrijetijdsactiviteiten wordt beïnvloedt door persoons-,
gezins- en omgevingsfactoren
o Nagaan wat het kind graag doet, activiteiten kenbaar maken en
promoten
- Future; Nadenken over zaken die het kind later nodig kan hebben
o Stap 1 van de behandeling = nadenken over de toekomst van het
kind, samen met het kind en de ouders
o Wat zijn de toekomstverwachtingen? Mogelijkheden niet vooraf
bepalen
Ergotherapeut moet zo snel mogelijk starten met de therapie, hierbij is het
belangrijk om rekening te houden met de 6 F-woorden
Begrippen plaatsen in ICF kader toegankelijker; client en cliëntsysteem
krijgen de kans om mee na te denken over ieder F-woord en actie te
ondernemen
De zes F-woorden zijn de basis, rekening houden met de F-woorden bij het
opstellen van een behandelplan
Belangrijk bij het werken met kind en zijn gezin:
- Communicatie - Verwachtingen bespreken
- Toekomstgericht - Iedereen betrekken
- Vertrouwen - Rekening houden met de
(gezins)cultuur
Classificatie
Cerebrale parese kan opgedeeld worden in 3 subtypes:
- Spasticiteit: Houdings- en bewegingsafhankelijke tonusregulatiestoornis
(verhoogde spierspanning)
o Corticaal letsel thv inhiberende banen (minder GABA minder
inhibitie)
o Licht – matig – ernstig
o Bilateraal - unilateraal
- Dyskinesie: Persisterende bewegingsonrust, ook in gefixeerde houding
aanwezig en toenemend onder invloed van een activiteit of emotie
(wisselende spierspanning)
o Letsel thv basale ganglia (problemen met starten en stoppen van
bewegingen, optreden van onwillekeurige bewegingen)
, o Hyperkinesie (choreo-athetose, spierspanning die verhoogt bij
verhoging activiteit)
o Dystonie (spierspanning die verhoogt bij verminderde activiteit)
- Ataxie: Balansstoornissen en gestoorde focus van beweging (te lage
spierspanning)
o Letsel thv cerebellum
Is er aanhoudende
verhoogde spiertonus in één
of meerdere ledematen?
Zijn beide
delen van het
Varieert de spiertonus?
lichaam
betrokken?
Is er een
algemen
e
hypotoni
e met
tekenen
Verminderde activiteit van
Verhoogde
- de spiertonus neigt te ataxie?
activiteit
verhogen
- de spiertonus
neigt toe te
nemen
Spasticiteit
Spasticiteit wordt gedefinieerd als een toename van de fysiologische weerstand
van de spier tegen passieve beweging Spierspanning stijgt
Lichte spasticiteit
- Een normale tonus in rust en in gekende functies en vaardigheden
- Tonustoename bij moeilijke, meer selectieve, snelle en nieuwe activiteiten
- Verdwijnen tonustoename bij stoppen activiteit
Matige spasticiteit
- Verhoogde tonus in rust maar niet extreem
- Tonustoename bij inspanning, excitatie of stimulatie
- Tonustoename kan zo hoog zijn dat beweging stopt
- Geassocieerde reacties; wanneer het kind iets moet grijpen met één hand,
en de andere hand mee gaat/benen verstijven/…
- Gevaar voor contracturen; spieren die verkort worden door een hoge
spierspanning die niet gecompenseerd kan worden door de antagonist. Op
termijn kan arm of been niet meer volledig gestrekt worden
Ernstige spasticiteit
- Grotere spasticiteit proximaal dan distaal
Examenverdeling:
Pediatrische pathologie: 10%
Neurologische en locomotorische pathologie 15%
Fysieke revalidatie kinderen: 37.5%
Fysieke revalidatie volwassenen theorie: 27.5%
Fysieke revalidatie volwassenen PE: 10%
Fysieke revalidatie kinderen
Cerebrale parese
We spreken alleen van cerebrale parese als de hersenbeschadiging ontstaat
tijdens een van de volgende periodes:
- Prenatale Periode
- Perinatale Periode – tijdens de geboorte of zeer snel na de geboorte
- Postnatale Periode - De eerste twee levensjaren
= Permanente, non progressieve, neurologische bewegings- en
houdingsprobleem ten gevolgen van een stoornis in de hersenpan, die ontstaan
is voor het 2e levensjaar. uiting in de motoriek
- Non progressief het wordt niet erger of minder erg – Hersenen zijn
plastisch, dus andere delen van de hersenen kunnen delen overnemen
- Comorbiditeit: Er kunnen bijkomende stoornissen voordoen in de
sensorische, cognitieve, perceptie, communicatieve domeinen, alsook
mogelijke epilepsie
- Bepaalde zaken komen pas tot uiting op het moment dat ze iets zouden
moeten kunnen volgens de ‘normale’ ontwikkeling – symptomen komen
pas later tot uiting. Bv: Van kinderen van 1 jaar wordt er niet verwacht dat
ze al kunnen stappen
- Behandeling moet zo vroeg mogelijk starten en gericht zijn op datgene wat
het kind graag wilt kunnen doen en ervoor zorgen dat het kan participeren
in de maatschappij
6 F-woorden
- Function; Zorgen dat het kind iets kan uitvoeren (hoe is niet belangrijk)
o Andere invulling dan de term functie van het ICF
o Holistische benadering is belangrijk
o Wat doen mensen en hoe functioneren ze? Normale ontwikkeling is
een leidraad, geen norm
o Stimuleren om activiteiten uit te voeren; eventueel met eigen
strategie
- Family; Rekening houden met de wensen van de familie, zij
kennen het kind het best
o Gezin = essentiële omgeving van het kind
, o Klachten, bezorgdheden en realiteiten in kaart brengen wat
vinden de ouders belangrijk?
- Fitness; Fysieke en mentale fitheid/gezondheid
o Welke factoren of omstandigheden bemoeilijken of
vergemakkelijken fysieke activiteiten?
o Ook aandacht voor volhouden van de beweging, fysieke fitheid
verbeteren en afwegingen maken
- Friends; Kansen bieden om vrienden te maken, sociale ontwikkeling
o Stimuleren van deelname aan sociale activiteiten
o Leren omgaan met verlies van een spel, beurt leren nemen,…
- Fun; Jong zijn draait rond plezier en spelen, aandacht voor leuke
activiteiten
o Deelname aan vrijetijdsactiviteiten wordt beïnvloedt door persoons-,
gezins- en omgevingsfactoren
o Nagaan wat het kind graag doet, activiteiten kenbaar maken en
promoten
- Future; Nadenken over zaken die het kind later nodig kan hebben
o Stap 1 van de behandeling = nadenken over de toekomst van het
kind, samen met het kind en de ouders
o Wat zijn de toekomstverwachtingen? Mogelijkheden niet vooraf
bepalen
Ergotherapeut moet zo snel mogelijk starten met de therapie, hierbij is het
belangrijk om rekening te houden met de 6 F-woorden
Begrippen plaatsen in ICF kader toegankelijker; client en cliëntsysteem
krijgen de kans om mee na te denken over ieder F-woord en actie te
ondernemen
De zes F-woorden zijn de basis, rekening houden met de F-woorden bij het
opstellen van een behandelplan
Belangrijk bij het werken met kind en zijn gezin:
- Communicatie - Verwachtingen bespreken
- Toekomstgericht - Iedereen betrekken
- Vertrouwen - Rekening houden met de
(gezins)cultuur
Classificatie
Cerebrale parese kan opgedeeld worden in 3 subtypes:
- Spasticiteit: Houdings- en bewegingsafhankelijke tonusregulatiestoornis
(verhoogde spierspanning)
o Corticaal letsel thv inhiberende banen (minder GABA minder
inhibitie)
o Licht – matig – ernstig
o Bilateraal - unilateraal
- Dyskinesie: Persisterende bewegingsonrust, ook in gefixeerde houding
aanwezig en toenemend onder invloed van een activiteit of emotie
(wisselende spierspanning)
o Letsel thv basale ganglia (problemen met starten en stoppen van
bewegingen, optreden van onwillekeurige bewegingen)
, o Hyperkinesie (choreo-athetose, spierspanning die verhoogt bij
verhoging activiteit)
o Dystonie (spierspanning die verhoogt bij verminderde activiteit)
- Ataxie: Balansstoornissen en gestoorde focus van beweging (te lage
spierspanning)
o Letsel thv cerebellum
Is er aanhoudende
verhoogde spiertonus in één
of meerdere ledematen?
Zijn beide
delen van het
Varieert de spiertonus?
lichaam
betrokken?
Is er een
algemen
e
hypotoni
e met
tekenen
Verminderde activiteit van
Verhoogde
- de spiertonus neigt te ataxie?
activiteit
verhogen
- de spiertonus
neigt toe te
nemen
Spasticiteit
Spasticiteit wordt gedefinieerd als een toename van de fysiologische weerstand
van de spier tegen passieve beweging Spierspanning stijgt
Lichte spasticiteit
- Een normale tonus in rust en in gekende functies en vaardigheden
- Tonustoename bij moeilijke, meer selectieve, snelle en nieuwe activiteiten
- Verdwijnen tonustoename bij stoppen activiteit
Matige spasticiteit
- Verhoogde tonus in rust maar niet extreem
- Tonustoename bij inspanning, excitatie of stimulatie
- Tonustoename kan zo hoog zijn dat beweging stopt
- Geassocieerde reacties; wanneer het kind iets moet grijpen met één hand,
en de andere hand mee gaat/benen verstijven/…
- Gevaar voor contracturen; spieren die verkort worden door een hoge
spierspanning die niet gecompenseerd kan worden door de antagonist. Op
termijn kan arm of been niet meer volledig gestrekt worden
Ernstige spasticiteit
- Grotere spasticiteit proximaal dan distaal