VOORLOPERS EN GRONDLEGGERS
theoretisch pluralisme
o individugericht < Weber Blumer + symbolisch
interactionisme
o groepsgericht < Durkheim Parsons + Merton +
syteemtheorie/functionalisme
o conflictgericht < Marx Bourdieu + de
conflictsociologische traditie
4.1 De ontdekking van het sociale
nadenken over sociale relaties < oudheid (Plato, Aristoteles)
sociologie < 18e-eeuwse verlichting : ware kennis door gebruik van
rede
= sociale als autonome realiteit
waarbinnen sociale mechanismen voor orde zorgen : Adam Smith : onzichtbare
hand (vraag-aanbod)
≠ voormoderne wereldbeeld : … < sociale orde
- ontgoddelijking = het opgeven van de idee dat er een religieuze,
bovennatuurlijke of kosmologische basisorde is, ook voor het
sociale
- onstaatsing = het opgeven van de idee dat een geordende samenleving een
staatsverband is waarbinnen vorst of soeverein, mede namens
God, voor orde zorgt
= autonome sociale mechanismen ipv heerser
4.2 De ‘uitvinding’ van de sociologie
1789 Franse Revolutie
= ‘praktisch bewijs’ dat samenleving maakbaar is (niet natuurlijk/door God gewild)
⟷ contraverlichting = conservatieve tegenbeweging : sociale orde door
moraal/gedeelde waarden
= imperatief / moet-karakter
: pessimistisch mensbeeld : mens kan niet zelf beschikken
☆ Joseph de Maistre en Louis de Bonald
eerste pleidooien voor ‘sociale wetenschap’
kennis samenleving nodig om zelf te beschikken
Claude Henri de Saint-Simon : wetenschap van de sociale organisatie of sociale
fysiologie
Auguste Comte :
positivisme
: positief-wetenschappelijke kennis van het samenleven of sociologie
: 2 dimensies
- sociale dynamica = ontwikkeling samenleving
- sociale statica = orde < onderlinge solidariteit door consensus
universalis !! is er nog niet
, = geboorte sociologie < gedachtegoed verlichting én contra verlichting
Herbert Spencer (1820-1903)
algemene evolutiewet: van ongedifferentieerde naar meer gedifferentieerde =
complexere eenheden
= differentiatieproces
⇒ arbeid gesplitst over beroepen en domeinen ( vgl. taak en functionele
differentiatie )
KARL MARX (1818-1883)
!! Marx de socioloog : klassenongelijkheid als structuurkenmerk van alle
maatschappijen
( < conflictsociologie ) + denker van moderne kapitalisme
• materialistische maatschappijvisie = belang economie
• antropologisch materialisme = belang arbeid
4.3 Marx over klassen
Mens is arbeidend wezen = eigen bestaansmiddelen produceren om te overleven
(omgeving creëren)
⟶ antropologisch materialisme
= arbeid is bron van materiële werkelijkheid
Klassenbegrip
arbeidsverhoudingen < arbeidsdeling + eigendomsrelaties ( = bezit
productiemiddelen ? )
⇒ bezitters en niet-bezitters = botsende sociale groepen
Dialectische denktrant : these – antithese : werkelijkheid in termen van opposities <
lln. Hegel
Klassentegenstelling ( fundamenteel structuurkenmerk elke samenleving )
= bezitters dwingen tot arbeid door onderschikking; variatie door productiewijze
(historische variabele)
!! economische uitbuiting = bezitters van de productiemiddelen onteigenen
arbeidsproduct
⇒ meerwaarde toegeëigend
Klassenbelangen
Verschillend bij bezittende en niet-bezittende klasse
Bezitters = kapitaal verhogen < lagere lonen + productieverhoging
Niet-bezitters= loonsverhoging + menswaardige arbeidsomstandigheden
⇒ klassenstrijd = confrontatie tussen tegengestelde belangen van de
klassen
= structureel belangenconflict
4.4 Marx’ materialistische maatschappijvisie
Voortbrengen materie is basis maatschappij (economie als inzicht)
theoretisch pluralisme
o individugericht < Weber Blumer + symbolisch
interactionisme
o groepsgericht < Durkheim Parsons + Merton +
syteemtheorie/functionalisme
o conflictgericht < Marx Bourdieu + de
conflictsociologische traditie
4.1 De ontdekking van het sociale
nadenken over sociale relaties < oudheid (Plato, Aristoteles)
sociologie < 18e-eeuwse verlichting : ware kennis door gebruik van
rede
= sociale als autonome realiteit
waarbinnen sociale mechanismen voor orde zorgen : Adam Smith : onzichtbare
hand (vraag-aanbod)
≠ voormoderne wereldbeeld : … < sociale orde
- ontgoddelijking = het opgeven van de idee dat er een religieuze,
bovennatuurlijke of kosmologische basisorde is, ook voor het
sociale
- onstaatsing = het opgeven van de idee dat een geordende samenleving een
staatsverband is waarbinnen vorst of soeverein, mede namens
God, voor orde zorgt
= autonome sociale mechanismen ipv heerser
4.2 De ‘uitvinding’ van de sociologie
1789 Franse Revolutie
= ‘praktisch bewijs’ dat samenleving maakbaar is (niet natuurlijk/door God gewild)
⟷ contraverlichting = conservatieve tegenbeweging : sociale orde door
moraal/gedeelde waarden
= imperatief / moet-karakter
: pessimistisch mensbeeld : mens kan niet zelf beschikken
☆ Joseph de Maistre en Louis de Bonald
eerste pleidooien voor ‘sociale wetenschap’
kennis samenleving nodig om zelf te beschikken
Claude Henri de Saint-Simon : wetenschap van de sociale organisatie of sociale
fysiologie
Auguste Comte :
positivisme
: positief-wetenschappelijke kennis van het samenleven of sociologie
: 2 dimensies
- sociale dynamica = ontwikkeling samenleving
- sociale statica = orde < onderlinge solidariteit door consensus
universalis !! is er nog niet
, = geboorte sociologie < gedachtegoed verlichting én contra verlichting
Herbert Spencer (1820-1903)
algemene evolutiewet: van ongedifferentieerde naar meer gedifferentieerde =
complexere eenheden
= differentiatieproces
⇒ arbeid gesplitst over beroepen en domeinen ( vgl. taak en functionele
differentiatie )
KARL MARX (1818-1883)
!! Marx de socioloog : klassenongelijkheid als structuurkenmerk van alle
maatschappijen
( < conflictsociologie ) + denker van moderne kapitalisme
• materialistische maatschappijvisie = belang economie
• antropologisch materialisme = belang arbeid
4.3 Marx over klassen
Mens is arbeidend wezen = eigen bestaansmiddelen produceren om te overleven
(omgeving creëren)
⟶ antropologisch materialisme
= arbeid is bron van materiële werkelijkheid
Klassenbegrip
arbeidsverhoudingen < arbeidsdeling + eigendomsrelaties ( = bezit
productiemiddelen ? )
⇒ bezitters en niet-bezitters = botsende sociale groepen
Dialectische denktrant : these – antithese : werkelijkheid in termen van opposities <
lln. Hegel
Klassentegenstelling ( fundamenteel structuurkenmerk elke samenleving )
= bezitters dwingen tot arbeid door onderschikking; variatie door productiewijze
(historische variabele)
!! economische uitbuiting = bezitters van de productiemiddelen onteigenen
arbeidsproduct
⇒ meerwaarde toegeëigend
Klassenbelangen
Verschillend bij bezittende en niet-bezittende klasse
Bezitters = kapitaal verhogen < lagere lonen + productieverhoging
Niet-bezitters= loonsverhoging + menswaardige arbeidsomstandigheden
⇒ klassenstrijd = confrontatie tussen tegengestelde belangen van de
klassen
= structureel belangenconflict
4.4 Marx’ materialistische maatschappijvisie
Voortbrengen materie is basis maatschappij (economie als inzicht)