Hoofdstuk 1:
Lidwoord:
De/het mnl vrl
ev el la
mv los + (e)s las + (e)s
Een mnl vrl
ev un una
mv unos + e(s) unas + (e)s
Als je een vraagteken of uitroepteken gebruikt moet die voor- en achteraan de zin, maar
vooraan ondersteboven.
Zelfst. naamwoorden die op -o eindigen zijn meestal mnl.
Zelfst. naamwoorden die op -a eindigen zijn meestal vrl.
Werkwoord ser (zijn):
Je gebruikt dit werkwoord als je wilt zeggen wie iemand is, hoe iemand is of waar iemand
vandaan komt.
Ik ben = soy
Jij bent = eres
Hij is / zij is / het is / u bent = es
Wij zijn = somos
Jullie zijn = sois
Zij zijn = son
Je gebruikt het persoonlijk voornaamwoord bijna nooit, tenzij je weet om wie of wat het gaat.
Getallen 1 t/m 20:
1= uno
2= dos
3= tres
, 4= cuatro
5= cinco
6= seis
7= siete
8= ocho
9= nueve
10= diez
11= once
12= doce
13= trece
14= catorce
15= quinze
16= dieciséis
17= diecisiete
18= dieciocho
19= diecinueve
20= veinte
Kleuren:
Wit= blanco
Zwart= negro
Rood= rojo
Blauw= azul
Geel= amarillo
Groen= verde
Landnamen + nationaliteiten:
Alemania - alemán / alemana
Francia - francés / francesa
Italia - italiano / italiana
México - mexicano / mexicana
Los países bajos - holandés / holandesa
Espãna - espãnol / espãnola
Belangrijke zinnen: