SAMENVATTING NIER 1
FYSIOLOGIE EN FUNCTIE NIER
FUNCTIES VAN DE NIER + RESERVECAPACITEIT
FUNCTIES
- Regeling van extracellulair vochtvolume en bloeddruk
o MAP is gedefinieerd door
Bloedvolume (fluid intake en fluid verlies)
Effectiviteit hartpomp (SV en HR)
SVR
Relatieve distributie bloed
- Regeling van de osmolariteit
o = tonus van het extracellulair vocht
o Constant gehouden door de nier +- 290 mOsM/l plasma
o Vooral bepaald door concentratie Na+, glucose en ureum ook een deel
o <--> osmolaliteit = mOsM/kg water (leidt tot beweging water)
o Effectieve Osm = toniciteit = hoeveelheid Na x 2 + hoeveelheid glucose
o Ureum = osmool want permeable --> speelt niet mee in toniciteit, glucose bv. is niet-
permeabel dus speelt wel mee in toniciteit
- Behoud van ionenbalans
o Urinaire uitscheiding ionen continu bijgestuurd in functie van behoeften
o Na+ betrokken bij regeling extracellulair vocht en osmolariteit
o K+ en Ca++ worden ook geregeld door nier
- Homeostatische regulatie van pH
o pH van plasma constant gehouden tussen 6,38 en 6, 42
o Acidose? Overtollig H+ uitscheiden en HCO3- vasthouden
Hyperventilatie, NaHCO3 reserve aanspreken en H+ secretie nier
o Alkalose? Meer H+ vasthouden en HCO3- wegdoen
Minder ademen dus CO2 bijgehouden, NaHCO3 produceren, secretie HCO3-
o nieren werken wel trager dan longen
- Uitscheiding van afvalstoffen
o Ureum, creatinine, urinezuur, urobilinogeen, medicatie, endogene hormonen, …
- Aanmaak van hormonen
o EPO stimulatie aanmaak RBC in beenmerg
o Renine productie hormonen betrokken bij zoutbalans en bloeddruk homeostase
Sensoren voelen verminderde renale doorbloeding --> renine vrij gezet -->
angiotensinogeen naar angiotensine 1 --> angiotensine 2 --> aldosteron en
1
, ADH gemaakt + dorst gevoel --> meer vloeistof --> meer doorbloeding
o 1 alfa-hydroxylase zet vitD om naar actieve vorm, actief vitD regelt Ca ++ balans
Zon op huid --> cholesterol --> cholecalsiferol --> lever maakt 25-OH-vitD -->
1 alfa-hydroxylase zet het om naar 1, 25-OH-vitD --> stimulatie Ca en P
absorptie in darm
RESERVECAPACITEIT
Serumcreatinine neemt pas toe als nierfunctie met 50% gedaald is
Homeostase pas verstoord als ¾ nierfunctie verloren
NEFRON?
2 types nefronen:
1. Corticale nefronen (80%)
2. Juxta-medullaire nefronen (20%)
o Lus van Henle gaat diep in merg
o Maakt osmotisch cortico-medulaire gradiënt
Opbouw nefron:
1. Glomerulus: afferent arteriool komt er binnen en efferent arteriool terug buiten (filtratie)
omgeven door kapsel van Bowman
180 L/dag primair urinair filtraat (100% volume)
2. Proximale tubuli (secretie en reabsorptie)
peritubulaire capillairen vanaf hier naast tubuli
30% volume nog
3. Lus van Henle (reabsorptie)
10% volume nog
4. Distale tubuli (secretie en reabsorptie)
5. Verzamelbuis (secretie en reabsorptie)
1% volume nog over
Urinaire excretie = Filtratie – reabsorptie + secretie
GLOMERULAIRE FILTRATIE
Waarden :
- CO = 5L/min
- Renale bloedflow = 1L/min
- Renale plasmaflow = 600ml/min
- Filtratiefractie = 20% GFR = 120ml/min (20% van 600) = 170 L/dag
- Diurese = 1 – 3 L/dag
- Reabsorptiefractie = >19%
2
, - Excretiefractie = <1%
Podocyten! --> liggen rond capillairen glomerulus
endotheel + basale lamina + spleten tussen podocyten bepalen filtratie barrière
GFR bepaald door:
1. Glomerulaire filtratiedruk:
- Tegendruk van kapsel van Bowman (15 mmHg)
- Bloeddruk = hydrostatische druk (55 mmHg)
- Colloïd osmotische druk oiv albumine (30 mmhg)
Netto druk = 10 mmHg
2. Filtratie coëfficiënt
o Oppervlakte glomerulaire capillairen voor filtratie
o Permeabiliteit
Kan veranderd zijn door ziekte (capillairen beschadigd = focale sclerose)
GFR regulatie
1. Myogene respons
o Door auto-regulatie proberen constant houden: tussen 80 en 180 mmHg
o Als lage bloeddruk dan vasodilatatie thv afferente arteriolen of vasoconstrictie
efferente arteriolen
o Als hoge bloeddruk dan vasoconstrictie thv afferente arteriolen of vasodilatatie thv
efferente arteriolen
2. Tubuloglomerulaire feedback
o Glomerulus komt in contact met de stijgende lus van Henle tussen afferente en
efferente arteriool
o = juxtaglomerulaire apparaat
o In lus van Henle deel cellen die tegen glomerulus liggen verdikt en aangepast =
macula densa
o GFR verhoogd --> flow in tubuli stijgt --> flow naast macula densa stijgt --> paracriene
hormonen van macula densa effect op afferente arteriool --> vasoconstrictie -->
weerstand in afferent arteriool stijgt --> hydrostatische druk in glomerulus daalt -->
GFR daalt
3. Hormonen en autonome neuronen
o Door verandering weerstand arteriolen
Sympatische neuronen --> vasoconstrictie afferent arteriool
Angiotensine 2, vasopressine --> efferente vasoconstrictie (te lage BD)
Prostaglandines, NO --> afferente vasodilatatie (te lage bloeddruk)
o Door verandering filtratie coëfficiënt
Kan veranderd dor focale sclerose
Macula densa
GFR stijgt GFR daalt 3
Paracrien Paracrien
FYSIOLOGIE EN FUNCTIE NIER
FUNCTIES VAN DE NIER + RESERVECAPACITEIT
FUNCTIES
- Regeling van extracellulair vochtvolume en bloeddruk
o MAP is gedefinieerd door
Bloedvolume (fluid intake en fluid verlies)
Effectiviteit hartpomp (SV en HR)
SVR
Relatieve distributie bloed
- Regeling van de osmolariteit
o = tonus van het extracellulair vocht
o Constant gehouden door de nier +- 290 mOsM/l plasma
o Vooral bepaald door concentratie Na+, glucose en ureum ook een deel
o <--> osmolaliteit = mOsM/kg water (leidt tot beweging water)
o Effectieve Osm = toniciteit = hoeveelheid Na x 2 + hoeveelheid glucose
o Ureum = osmool want permeable --> speelt niet mee in toniciteit, glucose bv. is niet-
permeabel dus speelt wel mee in toniciteit
- Behoud van ionenbalans
o Urinaire uitscheiding ionen continu bijgestuurd in functie van behoeften
o Na+ betrokken bij regeling extracellulair vocht en osmolariteit
o K+ en Ca++ worden ook geregeld door nier
- Homeostatische regulatie van pH
o pH van plasma constant gehouden tussen 6,38 en 6, 42
o Acidose? Overtollig H+ uitscheiden en HCO3- vasthouden
Hyperventilatie, NaHCO3 reserve aanspreken en H+ secretie nier
o Alkalose? Meer H+ vasthouden en HCO3- wegdoen
Minder ademen dus CO2 bijgehouden, NaHCO3 produceren, secretie HCO3-
o nieren werken wel trager dan longen
- Uitscheiding van afvalstoffen
o Ureum, creatinine, urinezuur, urobilinogeen, medicatie, endogene hormonen, …
- Aanmaak van hormonen
o EPO stimulatie aanmaak RBC in beenmerg
o Renine productie hormonen betrokken bij zoutbalans en bloeddruk homeostase
Sensoren voelen verminderde renale doorbloeding --> renine vrij gezet -->
angiotensinogeen naar angiotensine 1 --> angiotensine 2 --> aldosteron en
1
, ADH gemaakt + dorst gevoel --> meer vloeistof --> meer doorbloeding
o 1 alfa-hydroxylase zet vitD om naar actieve vorm, actief vitD regelt Ca ++ balans
Zon op huid --> cholesterol --> cholecalsiferol --> lever maakt 25-OH-vitD -->
1 alfa-hydroxylase zet het om naar 1, 25-OH-vitD --> stimulatie Ca en P
absorptie in darm
RESERVECAPACITEIT
Serumcreatinine neemt pas toe als nierfunctie met 50% gedaald is
Homeostase pas verstoord als ¾ nierfunctie verloren
NEFRON?
2 types nefronen:
1. Corticale nefronen (80%)
2. Juxta-medullaire nefronen (20%)
o Lus van Henle gaat diep in merg
o Maakt osmotisch cortico-medulaire gradiënt
Opbouw nefron:
1. Glomerulus: afferent arteriool komt er binnen en efferent arteriool terug buiten (filtratie)
omgeven door kapsel van Bowman
180 L/dag primair urinair filtraat (100% volume)
2. Proximale tubuli (secretie en reabsorptie)
peritubulaire capillairen vanaf hier naast tubuli
30% volume nog
3. Lus van Henle (reabsorptie)
10% volume nog
4. Distale tubuli (secretie en reabsorptie)
5. Verzamelbuis (secretie en reabsorptie)
1% volume nog over
Urinaire excretie = Filtratie – reabsorptie + secretie
GLOMERULAIRE FILTRATIE
Waarden :
- CO = 5L/min
- Renale bloedflow = 1L/min
- Renale plasmaflow = 600ml/min
- Filtratiefractie = 20% GFR = 120ml/min (20% van 600) = 170 L/dag
- Diurese = 1 – 3 L/dag
- Reabsorptiefractie = >19%
2
, - Excretiefractie = <1%
Podocyten! --> liggen rond capillairen glomerulus
endotheel + basale lamina + spleten tussen podocyten bepalen filtratie barrière
GFR bepaald door:
1. Glomerulaire filtratiedruk:
- Tegendruk van kapsel van Bowman (15 mmHg)
- Bloeddruk = hydrostatische druk (55 mmHg)
- Colloïd osmotische druk oiv albumine (30 mmhg)
Netto druk = 10 mmHg
2. Filtratie coëfficiënt
o Oppervlakte glomerulaire capillairen voor filtratie
o Permeabiliteit
Kan veranderd zijn door ziekte (capillairen beschadigd = focale sclerose)
GFR regulatie
1. Myogene respons
o Door auto-regulatie proberen constant houden: tussen 80 en 180 mmHg
o Als lage bloeddruk dan vasodilatatie thv afferente arteriolen of vasoconstrictie
efferente arteriolen
o Als hoge bloeddruk dan vasoconstrictie thv afferente arteriolen of vasodilatatie thv
efferente arteriolen
2. Tubuloglomerulaire feedback
o Glomerulus komt in contact met de stijgende lus van Henle tussen afferente en
efferente arteriool
o = juxtaglomerulaire apparaat
o In lus van Henle deel cellen die tegen glomerulus liggen verdikt en aangepast =
macula densa
o GFR verhoogd --> flow in tubuli stijgt --> flow naast macula densa stijgt --> paracriene
hormonen van macula densa effect op afferente arteriool --> vasoconstrictie -->
weerstand in afferent arteriool stijgt --> hydrostatische druk in glomerulus daalt -->
GFR daalt
3. Hormonen en autonome neuronen
o Door verandering weerstand arteriolen
Sympatische neuronen --> vasoconstrictie afferent arteriool
Angiotensine 2, vasopressine --> efferente vasoconstrictie (te lage BD)
Prostaglandines, NO --> afferente vasodilatatie (te lage bloeddruk)
o Door verandering filtratie coëfficiënt
Kan veranderd dor focale sclerose
Macula densa
GFR stijgt GFR daalt 3
Paracrien Paracrien