Week 1
Wat is taalwetenschap? houdt zich op een systematische manier bezig met hoe taal in elkaar zit.
Je houdt je bezig met bijvoorbeeld:
Taalstructuren (zinsdelen maken, personen + uitgang)
Taalontwikkeling (start al vanaf 4 maanden in de buik, dus voor de geboorte)
Taaltechnologie (mobiele telefoon, gehoorapparaten/spraak apparatuur)
Historische taalontwikkeling (er sterven talen uit, er komen talen bij)
!5 Linguïstische niveaus:
Syntaxis = zinsontleding (grammaticale niveau om naar taal te kijken)
Fonologie = met klankleer/niveau naar taal kijken
Morfologie = woordopbouw
Semantiek = betekenisleer
Pragmatiek = ongeschreven regels van taal
Verschillende visies op grammatica:
Descriptieve grammatica beschrijft regels van alle varianten van taal / wat er gebeurt in
taal
Prescriptieve grammatica bijvoorbeeld woordenboeken, schrijven welke vormen van taal
goed zijn en welke niet.
Soorten talen:
Gebarentaal
Fluittaal
Esperanto (een kunsttaal)
Computertaal
Non-verbale communicatie
Sommige talen zijn natuurlijk, die gaan van moeder over op kind. (menselijke talen). In alle gesproken
talen vinden we:
Klinkers en medeklinkers
Ontkenning (ja/nee), vragen en bevelen
Woorden voor ‘zwart’, ‘wit’ of ‘licht’ en ‘donker’ uit te drukken
Kleine elementen kunnen gecombineerd worden tot zinnen
Klankniveau: elk woord is opgebouwd uit klanken. Wordt daardoor onderscheiden
van andere woorden (S O K = SOK)
Woordniveau: woorden worden gecombineerd tot een boodschap
Deze samenstelling (dit alles) noemen we compositionaliteit.
Recursie = inbedding van gelijksoortige taalstructuren:
De band klapt
De band van de fiets klapt
De band van de fiets van kees klapt
, Kenmerken van natuurlijke, menselijke talen:
Compositionaliteit
Recursie
Creativiteit
‘Samen handelen’
Spontaniteit en los van het hier en nu
Verwerving door kinderen (van ouder door op kind)
Arbitrair (willekeurig) ‘er is geen relatie met het woord en het gene waar het naar verwijst’
*uitzonderingen hierop zijn onomatopeeën: kukeleku, sissen, slurpen
Mentale lexicon = ‘je woordenboek in je hoofd’
Priming effect = een manier hoe taal in ‘ons woordenboek’ ligt opgeslagen
Week 2
Taalverwerving ‘het leren van een taal’
Wat is van invloed op het leren van een taal?
Leeftijd
Moedertaal
Contact met de doeltaal
Motivatie
Taalaanleg
Onderwijs
Eerste taalverwerving / moedertaal / T1/L1
Vreemde taalverwerving = doeltaal leren op een plek waar die taal niet als omgangstaal
gesproken wordt (Spaans leren bij een Nederlandse juf in Nederland)
Tweedetaalverwerving = doeltaal leren in de gemeenschap waarin die gesproken wordt
T2/NT2 (Spaans leren in Spanje)
Twee manieren om tweetalig te worden:
Simultane tweetaligheid (tegelijkertijd), Bijvoorbeeld: vader = Engels, moeder = Portugees
2 talen worden thuis beiden tegelijk aangeboden.
Sequentiele tweetaligheid (gescheiden), Bijvoorbeeld: Turks jongetje komt naar Nederland,
spreekt als 1e taal Turks, nu ook Nederlands (2e)
Fases van taalverwerving:
Voortalige periode / prelinguale periode:
< 1;0 jaar
Er is al taalbegrip
Ontwikkelen van voorwaarden voor spraak/communicatie
Huilen – schreien vocaliseren vocaal spel brabbelen
Vroegtalige periode:
1;0 – 2;6 jaar
Van brabbelen naar betekenisvol spraakgeluid/start actieve woordenschat
Éénwoordfase twee- en meerwoordfase woordenschatspurt