samenvatting verteringssappen en enzymen fysiologie

Fysiologie week 4: Enzymen in het algemeen

• Je benoemt de verschillende macronutriënten en hun kenmerken.
• Je legt uit wat de werking en functie van een enzym is.
• Je benoemt de verschillende verteringssappen en enzymen en legt de regulatie, productie en
werkzaamheid ervan uit.
• Je koppelt elk van de verteringsenzymen aan het verteringsproces van één van de
macronutriënten.

Enzymen: gereedschap dat ons lichaam heeft om macro’s te verteren. Ze bevinden zich in de
verteringssappen die overal in het maag-darm stelsel word afgegeven aan de voedselbrij.

Enzymen zijn altijd eiwitten, ons lichaam maakt eiwitten aan die specifiek zijn met een specifieke
structuur waardoor ze en enzym functie hebben. Ze kunnen zich aan andere moleculen binden om
een bepaalde rectie te kunnen laten plaatsvinden. Ze hebben een hele specifieke pasvorm.

Substraat: (bepaalde deeltjes waar een enzym zich aan kan koppelen)

Je kan enzymen herkennen aan het woord ase (amylase, lipase etc). De functie van een enzym is
katalysator (een stof of onderdeel wat een reactie kan veroorzaken of versnellen van chemische
reacties, dus zodra een enzym zich koppelt aan substraat kan er een chemische reactie plaatsvinden
[enzymen zijn hiervoor nodig])

- Zijn daarbij geen onderdeel van de reactie (ze brengen alleen 2 deeltjes bij elkaar zodat er en
chemische reactie kan plaatsvinden, daarna koppelen zich zich ook los en kunnen ze
herbruikt worden voor een nieuwe reactie)
- Veranderen niet van vorm


Soorten reacties

 Opbouwen/aan elkaar koppelen molecuul
 Veranderen structuur molecuul
 Afbreken/loskoppelen molecuul



Sucrase: enzym dat met behulp van water sucrose
afbreekt (word door cellen van de darmwand
geproduceerd)

Hydrolyse: Een afbraak reactie waar 2 moleculen gesplitst
worden en waar water voor nodig is.

Condensatie reactie: een reactie waarbij 2 moleculen aan
elkaar gekoppeld worden (vaak komt hier water bij vrij)



Verteringssappen

 Specifieke samenstelling
- Vocht
- Slijm
- Enzymen (Zijn altijd specifiek voor een bepaald macronutriënten)

, - Overige stoffen



 Speeksel
- Amylase (maakt alvast een start met de koolhydraatvertering)

 Maagsap
- Maakt HCl (zoutzuur, door zoutzuur denatureren de eiwitten in de voeding) aan-> lage pH
(waardoor het enzym amylase gedeactiveerd, het is namelijk te zuur voor amylase) ->
denaturatie eiwitten (de eiwitten vallen uit elkaar in een streng van aminozuren zodat de
verteringsenzymen er beter bij kunnen zodat om alle aminozuren van elkaar los te koppelen)
- Pepsine (Proteinase, een eiwit verterend enzym)

 Gal (Zodra de bolus aankomt in het duodenum word er via de gal
bijgevoegd)
- Galzure zouten (zorgen ervoor dat de vetten in de bolus emulgeren
dus dat de vetklont in allemaal kleine klontjes word verdeeld waardoor
de enzymen er beter bijkunnen)

 Alvleeskliersap (bevat enzymen voor de vertering van alle
macronutriënten)
- Bicarbonaat (basische stof, neutraliseert de bolus)
- Amylase (vertering koolhydraten)
- Lipase (vertering vetten)
- Trypsine (proteinase)
-

Kliercellen in de darmwandzielen maken ook enzymen aan:

 Darmsap (zijn bedoeld om de laatste stapjes van de vertering
plaats te laten vinden)
- Disacharidasen (zijn enzymen die disachariden verteren)
- Dipeptidasen (zijn enzymen die dipeptide [verwijst altijd naar eiwitten
is een keten van aminozuren, dus 2 aminozuren verteren)
- Lipase (om de laatste stapjes van de vetvertering te volbrengen)



Regulatie verteringsstelsel

Zijn allebei manieren van ons lichaam om signalen door te geven, om bepaalde acties in het lichaam
te stimuleren of te remmen.

 Zenuwstelsel (worden aangestuurd door de hersenen)
- Zenuwen in wand maagdarmkanaal
 Hormoonstelsel
- Hormonen zijn signaalstoffen (worden op een bepaalde plek in het lichaam geproduceerd,
worden afgegeven aan de directe omgeving van de cel of het bloed waardoor het op een
andere plek in het lichaam terecht komt, en daar dan een bepaalde boodschap doorgeeft of
een bepaalde activiteit dan de cel stimuleert/afremt)