Hoofdstuk 1: Wat is opvoeding?
Pedagogiek = de wetenschap van het begeleiden van kinderen tot aan de volwassenheid.
Deelgebieden binnen de pedagogiek zijn:
1. Klinische pedagogiek = gericht op onderzoek naar opvoedingsprocessen en de sociale en
culturele en economische factoren die daarop van invloed zijn.
2. Orthopedagogiek = gericht op onderzoek van de hulpverlening aan kinderen die van het
gemiddelde afwijken en hun opvoedsituatie
3. Onderwijskunde = gericht op alle vormen van scholing en op schoolsystemen
4. Sociale pedagogiek = beoordeeld de sociale omstandigheden aan de hand van pedagogische
maatstaven
5. Wijsgerig-historische pedagogiek = gericht op algemene opvoedingswetenschap (theoretisch
deelgebied)
6. Transculturele pedagogiek = gericht op opvoeding van kinderen die in een andere cultuur
wonen dan in het land van oorsprong.
Omdat kinderen ‘te vroeg geboren worden’, neemt de opvoeding als omgevingsfactor een deel over
van de functie van de baarmoeder, met als gevolg dat de hersenen zich mede vormen naar het
opvoedingsklimaat. Dit noemen we: Co-evolutie.
De slechts 2 opponeerbare duimen van de mens werden een extra uitdaging om zich aan te passen
aan de leefomgeving. Er was hierdoor voortdurend sprake van co-evolutie tussen de ontwikkeling
van begrijpen (via grijpen en gebruiken) en de ontwikkeling van de hersenschors.
Omdat een kind bij de geboorte niet kan staan en lopen, kan dit onderdeel worden gemaakt van
‘bewust’ (corticaal) manipuleren, waardoor mensen uiteindelijk nieuwe patronen kunnen aanleren.
Een kind is een animal educandum = ‘een dier dat opgevoed dient te worden’. het gaat hierbij om
de opvoeding als mens = humanisatie.
Volwassenheid = Wanneer een kind is uitgegroeid tot iemand met wie gesproken wordt als een
gelijkwaardige ‘jij’ en in wiens belang wordt gehandeld.
Aarzelende of semidefinitieve volwassenheid = rond 17 e of 18e levensjaar als een partner wordt
gekozen en een studie of beroep wordt gekozen terwijl het kind nog bij de ouders woont.
Subsysteem = het tegenover elkaar staan van twee fronten; ouders vs kinderen, leerkrachten vs
leerlingen, etc.
Zelfopvoeding = Elk mens moet zich blijven aanpassen aan de voortdurend veranderende
samenleving.
Als opvoeders tegemoetkomen aan de behoeften van jonge kinderen is er een grotere kans dat een
stabiele vertrouwensband wordt gestimuleerd en een veilige hechting kan ontstaan. (kinderen
tussen 11 en 18 maanden hebben maximaal 4 hechtingspersonen.)
Exploratie = het verlangen van het kind om de omgeving te verkennen.
Sensitiviteit en responsiviteit = De opvoeder beantwoord de behoeften van de opvoedeling.
,Persoonlijkheidsontwikkeling = Begeleiding van een opvoedeling in het uitgroeien tot een uniek
individu dat van anderen te onderscheiden is.
Vijf typen opvoeders:
1. Conservatieve materialisten: Behulpzame opvoeders die aansturen op goede banen en
inkomsten voor hun kinderen.
2. Doeners: Opvoeders die deugden als hoffelijkheid en goede manieren centraal stellen en
willen dat hun kinderen goed presteren, dapper en trots zijn en zich weten te handhaven in
de maatschappij.
3. Sociale idealisten: Opvoeders die aansturen op ontwikkeling van sociale eigenschappen zoals
goede communicatie en verantwoordelijkheid.
4. Onopvallende conservisten: opvoeders die aansturen op eerlijkheid en bevordering van de
gezondheid.
5. Gematigde hedonisten: opvoeders met levensvreugde, optimisme, humor, tolerantie en oog
voor de medemens hoog in het vaandel.
Extended families = families met inwonende (groot)ouders.
18e eeuw; industrialisatie Het onderwijs werd klassikaal en gegeven op basis van efficiëntie i.p.v.
met een opvoedkundig doel, extended families verdwenen en gezinnen verbrokkelden omdat ouders
in fabrieken gingen werken. Toen ook kinderen onder slechte omstandigheden in fabrieken moesten
werken kwam er verzet tegen kinderarbeid kinderwetje van Van Houten = Kinderen tot 12 jaar
mogen niet werken op land en in fabrieken. gevolg: kinderen niet nuttig dus kleinere gezinnen
19e eeuw; liberalisme persoonlijke vrijheid centraal in de opvoeding. In de tweede helft was de
opvoedingsvisie meer materialistisch en kapitalistisch. Ook ontstond het victoriaans denken, waarbij
de opvoeding autoritair, streng en dominant was.
Vernieuwingspedagogen/reformpedagogen: reactie op victoriaans denken en klassikaal onderwijs. Zij
hadden juist als thema dat individualiteit en uniciteit van het kind moest worden gewaarborgd.
Wankel-pädagogik van Zeltner = Kinderen hebben geen houvast meer omdat ouders in eenzelfde
situatie verschillend reageren op een kind door hun keuzevrijheid (na industrialisatie)
Opvoedingsondersteuning = verzamelnaam voor alle interventies en activiteiten die als doel hebben
de opvoedingscompetentie van opvoeders te vergroten.
Effective parenting = het conditioneren of africhten van kinderen door gewenst gedrag aan te leren
en ongewenst gedrag af te leren.
Pedagogische programma’s:
1. STEP-programma: De gelijkwaardigheid tussen ouder en kind staat hierbij centraal met als
belangrijk uitgangspunt ‘ondogmatisch opvoeden’. Dat betekent dat er geen vaste
gedragsvoorschriften zijn voor het handelen van de opvoeder in een situatie. Het gaat erom
dat opvoeders leren aangeven waar hun opvoedingsgrenzen liggen en die moeten ze
vervolgens verpakken in ‘ik-boodschappen’.
2. SESK-programma: Er wordt waarde gehecht aan de rechten van het kind, vooral opvoeding
zonder geweld. Ouders moeten leren uitleggen wat de zin is van regels en grenzen.
3. Triple-P-programma (Positive Parenting Program): positieve pedagogiek met 3 basisprincipes:
1. Zorgen voor een veilige en stimulerende omgeving
2. Het creëren van een positieve leeromgeving
, 3. Het leren hoe ouders het beste op ongewenst gedrag kunnen reageren.
Hyper-parenting/too good mothering = ouders maken zich voortdurend zorgen om het lichamelijke
en geestelijke welzijn van het kind. Bovendien hebben zij hoge verwachtingen van het eindresultaat.
Tabula rasa = Bij de geboorte is een kind een onbeschreven blad die door opvoeding wordt
beschreven.
Führen = opvoedstijl waarbij het belang van het kind niet telt of als niet aanwezig wordt beschouwd.
De opvoeder neemt een bescheiden rol in de opvoeding van het kind in, wat ten koste gaat van het
streven naar autonomie van het kind.
Nature/nurture kwestie: is het karakter van het kind voornamelijk biologisch verklaard (nature) of is
het kind voornamelijk een product van zijn opvoeding (nurture)?
Fenotype = de som van alle waarneembare eigenschappen en kenmerken van een organisme.
Range of reaction = Alle mogelijke uitkomsten van de aanleg zoals die in genen is vastgelegd.
Langeveld:
Opvoedingswetenschap = analyse van een beschrijving van opvoedingsverschijnselen.
fenomenologische benadering
Fenomenologie richt zich op gebeurtenissen zoals deze worden beleefd, de subjectieve
waarneming van de opvoeder staat centraal, niet de objectieve werkelijkheid.
In de voorschoolse periode is er geen sprake van opvoeding, maar slechts van gewenning of
voorbereidende opvoeding (routines, gewoontes, herhaling van handelingen).
Mondigheid van het kind wordt vergroot door routinehandelingen. In de omgang met de
opvoeder kan het kind mensenkennis en kennis van sociale verhoudingen opdoen. =
‘Pedagogisch gepreformeerd veld’
Een noodzakelijke voorwaarde voor opvoeding is dat de opvoeder gezag moet laten blijken.
Brezinka:
Opvoeding behelst niet het overbruggen van verschillen tussen opvoeder en opvoedeling
wat betreft leeftijd en sociale positie, maar het gaat om verschillen in zelfstandigheid en
mondigheid die door de opvoeding moeten worden gestimuleerd.
Andragogiek: Het helpen en begeleiden van volwassenen met als doel hun welzijnssituatie te
verbeteren. ook volwassenen kunnen dus worden opgevoed.
Geen onderscheid tussen opvoeding en propaganda, opvoeden en beïnvloeden en opvoeden
en conditioneren. (i.t.t. voorbereidende opvoeding Langeveld)
Alles draait om de intentie van de opvoeder, de opvoedeling is van minder belang.
Het jonge geboren kind is afhankelijk van andere mensen en beschikt nog niet over vaste
gedragspatronen
Montessori
De opvoedeling moet op het juiste moment (de gevoelige periode om bepaalde kennis of
vaardigheden te kunnen leren) zaken aangereikt krijgen waarmee het zich kan ontwikkelen.
Kindvolgende en responsieve opvoeding: De opvoeder heeft als taak het kind moedig te
maken en vertrouwen te geven in zichzelf en de wereld.
3 principes van de praktijk van opvoeding en onderwijs:
- Natuurlijke goedheid van het kind.
, - Individualiteit van het kind erkend.
- Kinderen zijn energieke, vitale en actieve wezens.
Herbart
Proces van kennisverwerving zou je kunnen leren.
Om het kind gunstig te ontwikkelen moet een sfeer van vrijheid en vertrouwen ontstaan.
Bildsamkeit = het aanspreekbaar zijn voor veranderingen en de mogelijkheid hebben om zelf
te veranderen.
Opvoedend onderwijs moet bijdragen aan de vorming van een veelzijdige belangstelling
of interesse bij het kind.
Imelman
Om de opvoeding te kunnen laten slagen moet er het gevoel van vertrouwen en
geborgenheid zijn.
Appellerende pedagogiek = Opvoeder draagt d.m.v. maatstaven bij aan de voorwaarde van
het leren van de opvoedeling.
Kind is niet object van beïnvloeding maar subjecten = wezens die met eigen intenties en
gedachten actief en bewust in de wereld staan.
Het kind moet de gelegenheid hebben te kunnen leren en de samenleving heeft daarmee de
plicht de ‘leerruimte’ vorm en inhoud te geven.
Tegen empirisch-technologische en normatieve pedagogiek.
Locke
Menselijke ideeën zijn het resultaat van een hele serie ervaringen en indrukken die via
zintuigelijke waarneming tot de mens komen.
Een kind is na de geboorte een tabula rasa = onbeschreven blad.
Van IJzendoorn
De kwaliteit van de hechting tussen ouder en kind bepaald de wijze waarop de ouder met het
kind omgaat.
Kind kan meer dan 1 hechtingsrelatie hebben.
Kind kan niet zonder moeder.
Rousseau
Emile ou de l’education: Beschrijft de weg naar intellectuele en morele autonomie
De mens is van nature goed en onbedorven en verschillen tussen mensen moeten gezocht
worden in de milieuomstandigheden.
De relatie tussen opvoeder en opvoedeling moet zich richten op individuele ontplooiing en
sociale vorming van de opvoedeling.
Een kind moet door de opvoeder worden uitgedaagd om dingen te leren.
De kindertijd mag niet worden opgeofferd aan de toekomst.
Dewey
Bevorder het zelfstandig denken (i.p.v. reproductie van kennis) en de alertheid van kinderen
Ook moet het kind worden gestimuleerd nieuwsgierig te zijn en een kritische blik te hebben
op de maatschappij.