Bloktoets 2 periode 2
Verpleegkunde
PES (verpleegprobleem)
SMART (doel)
Specifiek - Is de doelstelling eenduidig?
Meetbaar - Onder welke (meetbare/observeerbare) voorwaarden of vorm
is het doel bereikt?
Acceptabel - Is deze acceptabel voor de doelgroep en/of het management?
Realistisch - Is het doel haalbaar?
Tijdsgebonden - Wanneer (in de tijd) moet het doel bereikt zijn?
RUMBA (doel)
R = Relevant = Belangrijk voor de cliënt / ter zake doend
U = Understanda = Begrijpelijk, in begrijpelijke taal geschreven
ble
M = Measurable = Meetbaar, toetsbaar
B = Behavioral = Concreet, in gedragstermen en daardoor voor
iedereen waarneembaar, gedrag
A = Attainable = Haalbaar
SOAP (rapportage)
De term SOAP is een samenvoeging van de eerste letters van de elementen die
in de titelwoorden zijn vervat. Deze zijn:
ubjectief: Wat de cliënt zegt over zijn eigen belevingen.
bjectief: De directe observatie van de situatie door de medewerker.
Met andere woorden: het gedrag van de cliënt zoals de
medewerker dit waarneemt.
nalyse: Een conclusie getrokken uit de subjectieve en objectieve
gegevens die de medewerker heeft verzameld.
lan: Wat de medewerker vervolgens gaat doen.
NIC (interventies )
NOC (zorgresultaten), het gevolg van de interventies.
Niveaus van theorieën:
1. Meta-theorie (folisofie)
2. Grand-theorie (begrippenkader/visie)
3. Middel- range theorie
, 4. Praktijk theorieën (dagelijkse praktijk)
Grand-theorie:
Voorbeelden van ‘grote theorieën’:
– Nightingale (omstreeks 1858) richtte zich vooral op de omgeving. Als de
zorgvrager in de best mogelijke conditie en omstandigheden zou worden
gebracht dan zou de natuur de rest doen.
– Orem (omstreeks 1956) zag zorg in termen van assistentie bij
zelfzorgbehoeften.
– Henderson (omstreeks 1955) vond dat de verpleegkundige dat moest doen wat
de zorgvrager niet zelf kon doen
. – King (omstreeks 1971) richtte zich op de interactie en relatie tussen
zorgvrager en verpleegkundige. Bron: Evers (1991) Theorieën en principes van
verpleegkunde; Inleiding voor
1. Nightingale (1859): Omgeving
2. Henderson (1960): doen wat zorgvrager niet kan (nature of nursing)
3. King (1968): interactie en relatie
• Persoonlijk systeem, interpersoonlijk systeem, sociaal systeem.
4. Orem (1971): zelfzorgbehoeften
• Zelfzorg, zelfzorgtekort, verpleegkundige gedragssystemen
5. Roy (1970): de ontvanger van de zorg wordt gezien als adaptief systeem
Sunrise Model
Het Sunrise Model van Madeleine Leininger is een bekend model in de
verpleegkunde. Leininger heeft een theorie ontwikkeld over het ‘hoe’ van
verplegen. In die theorie wordt het gedrag van zorgvragers en verpleegkundigen
(en de interactie tussen beiden) in een culturele context geplaatst. Volgens
Leininger kunnen gezondheidszorg en verpleegkunde alleen begrepen worden
door kennis te hebben van de culturele context van alle betrokkenen. Een deel
van ieders gedrag is universeel, een ander deel is bepaald door de context
waarin je je bevindt of hebt bevonden. De theorie van Leininger is vrij
ingewikkeld. Zij heeft de theorie echter ook uitgewerkt in een model. De
begrippen uit haar theorie, en de samenhang tussen de begrippen uit haar
theorie, worden in het model (vereenvoudigd) weergegeven. Het model maakt in
één oogopslag duidelijk waar de theorie in essentie over gaat. Het Sunrise Model
is daarom een goed voorbeeld van het gebruik van verpleegkundige modellen als
hulpmiddel.
Anatomie/fysiologie
Lichaamstemperatuur;
- Kerntemperatuur (37 graden)
- Schil temperatuur
Je temperatuur varieert gedurende dag. Met spierbeweging hoger.
Meting;
- Rectaal (anus)
- Oraal (mond), kan meetfouten opleveren
- Axillair (oksel), onbetrouwbaar
, - Auriculair (oor)
Waar komt de warmte vandaan?
- Lever, processen waar warmte bijkomt
- Hersenen
- Spieren
Warmteverlies
- Via de huid
- Confectie (lucht neemt de warmte mee)
- Radiatie (warmte door straling die je afgeeft)
- Conductie, als je iets kouds aanraakt
- Verdampen
Hypothalamus geeft signalen af zodat het lichaam zich moet opwarmen, in de
hersenen.
En hij stimuleert om te zweten. Je verliest je warmte als het zweet verdampt.
En bij te koud stimuleert hij dat je kippenvel krijgt. En de capillairen in de huid
gaat dichtzitten zodat er geen warmteverlies via de huid kan.
De schildklier heeft ook invloed op lange termijn.
Koorts, hoe komt dat?
Onder invloed van pyrogenen verhoogd de setpoint, de temperatuur. Lichaam
reageert door te rillen en door vasoconstrictie.
De luchtwegen.
De route van buiten naar binnen;
- Neus
- Mondholte
- Keelholte (pharynx)
- Strottenhoofd (larynx)
- Luchtpijp (trachea)
- Luchtpijptak (bronchus)
- Luchtpijptakvertakking (bronchiolus)
- Eindvertakking (eindbrochiolus)
- Longblaasjes (alveoli)
Septum = neustussenschot
Functie neusslijmvlies;
- Lucht verwarmd
- Slijm produceren
Sinus = holte
De tractus respiratorius bestaat uit neusholte (cavitas nasi)/ mondholte (cavitas
ori), farnyx (keelholte), larynx (strottenhoofd) en de trachea (luchtpijp).
Neusbijholten: ze zijn bedekt met hetzelfde soort slijmvlies als de neusholte.
- Sinus maxillares
- Sinua frontales
- Sinus sphenoidales
- Sinus ethmoidales
Farynx (keelkolte)
- Nasopharynx; bevindt zich de Adenoid = neusamandel en de eustachiubuis
(gaat naar het oor)
Verpleegkunde
PES (verpleegprobleem)
SMART (doel)
Specifiek - Is de doelstelling eenduidig?
Meetbaar - Onder welke (meetbare/observeerbare) voorwaarden of vorm
is het doel bereikt?
Acceptabel - Is deze acceptabel voor de doelgroep en/of het management?
Realistisch - Is het doel haalbaar?
Tijdsgebonden - Wanneer (in de tijd) moet het doel bereikt zijn?
RUMBA (doel)
R = Relevant = Belangrijk voor de cliënt / ter zake doend
U = Understanda = Begrijpelijk, in begrijpelijke taal geschreven
ble
M = Measurable = Meetbaar, toetsbaar
B = Behavioral = Concreet, in gedragstermen en daardoor voor
iedereen waarneembaar, gedrag
A = Attainable = Haalbaar
SOAP (rapportage)
De term SOAP is een samenvoeging van de eerste letters van de elementen die
in de titelwoorden zijn vervat. Deze zijn:
ubjectief: Wat de cliënt zegt over zijn eigen belevingen.
bjectief: De directe observatie van de situatie door de medewerker.
Met andere woorden: het gedrag van de cliënt zoals de
medewerker dit waarneemt.
nalyse: Een conclusie getrokken uit de subjectieve en objectieve
gegevens die de medewerker heeft verzameld.
lan: Wat de medewerker vervolgens gaat doen.
NIC (interventies )
NOC (zorgresultaten), het gevolg van de interventies.
Niveaus van theorieën:
1. Meta-theorie (folisofie)
2. Grand-theorie (begrippenkader/visie)
3. Middel- range theorie
, 4. Praktijk theorieën (dagelijkse praktijk)
Grand-theorie:
Voorbeelden van ‘grote theorieën’:
– Nightingale (omstreeks 1858) richtte zich vooral op de omgeving. Als de
zorgvrager in de best mogelijke conditie en omstandigheden zou worden
gebracht dan zou de natuur de rest doen.
– Orem (omstreeks 1956) zag zorg in termen van assistentie bij
zelfzorgbehoeften.
– Henderson (omstreeks 1955) vond dat de verpleegkundige dat moest doen wat
de zorgvrager niet zelf kon doen
. – King (omstreeks 1971) richtte zich op de interactie en relatie tussen
zorgvrager en verpleegkundige. Bron: Evers (1991) Theorieën en principes van
verpleegkunde; Inleiding voor
1. Nightingale (1859): Omgeving
2. Henderson (1960): doen wat zorgvrager niet kan (nature of nursing)
3. King (1968): interactie en relatie
• Persoonlijk systeem, interpersoonlijk systeem, sociaal systeem.
4. Orem (1971): zelfzorgbehoeften
• Zelfzorg, zelfzorgtekort, verpleegkundige gedragssystemen
5. Roy (1970): de ontvanger van de zorg wordt gezien als adaptief systeem
Sunrise Model
Het Sunrise Model van Madeleine Leininger is een bekend model in de
verpleegkunde. Leininger heeft een theorie ontwikkeld over het ‘hoe’ van
verplegen. In die theorie wordt het gedrag van zorgvragers en verpleegkundigen
(en de interactie tussen beiden) in een culturele context geplaatst. Volgens
Leininger kunnen gezondheidszorg en verpleegkunde alleen begrepen worden
door kennis te hebben van de culturele context van alle betrokkenen. Een deel
van ieders gedrag is universeel, een ander deel is bepaald door de context
waarin je je bevindt of hebt bevonden. De theorie van Leininger is vrij
ingewikkeld. Zij heeft de theorie echter ook uitgewerkt in een model. De
begrippen uit haar theorie, en de samenhang tussen de begrippen uit haar
theorie, worden in het model (vereenvoudigd) weergegeven. Het model maakt in
één oogopslag duidelijk waar de theorie in essentie over gaat. Het Sunrise Model
is daarom een goed voorbeeld van het gebruik van verpleegkundige modellen als
hulpmiddel.
Anatomie/fysiologie
Lichaamstemperatuur;
- Kerntemperatuur (37 graden)
- Schil temperatuur
Je temperatuur varieert gedurende dag. Met spierbeweging hoger.
Meting;
- Rectaal (anus)
- Oraal (mond), kan meetfouten opleveren
- Axillair (oksel), onbetrouwbaar
, - Auriculair (oor)
Waar komt de warmte vandaan?
- Lever, processen waar warmte bijkomt
- Hersenen
- Spieren
Warmteverlies
- Via de huid
- Confectie (lucht neemt de warmte mee)
- Radiatie (warmte door straling die je afgeeft)
- Conductie, als je iets kouds aanraakt
- Verdampen
Hypothalamus geeft signalen af zodat het lichaam zich moet opwarmen, in de
hersenen.
En hij stimuleert om te zweten. Je verliest je warmte als het zweet verdampt.
En bij te koud stimuleert hij dat je kippenvel krijgt. En de capillairen in de huid
gaat dichtzitten zodat er geen warmteverlies via de huid kan.
De schildklier heeft ook invloed op lange termijn.
Koorts, hoe komt dat?
Onder invloed van pyrogenen verhoogd de setpoint, de temperatuur. Lichaam
reageert door te rillen en door vasoconstrictie.
De luchtwegen.
De route van buiten naar binnen;
- Neus
- Mondholte
- Keelholte (pharynx)
- Strottenhoofd (larynx)
- Luchtpijp (trachea)
- Luchtpijptak (bronchus)
- Luchtpijptakvertakking (bronchiolus)
- Eindvertakking (eindbrochiolus)
- Longblaasjes (alveoli)
Septum = neustussenschot
Functie neusslijmvlies;
- Lucht verwarmd
- Slijm produceren
Sinus = holte
De tractus respiratorius bestaat uit neusholte (cavitas nasi)/ mondholte (cavitas
ori), farnyx (keelholte), larynx (strottenhoofd) en de trachea (luchtpijp).
Neusbijholten: ze zijn bedekt met hetzelfde soort slijmvlies als de neusholte.
- Sinus maxillares
- Sinua frontales
- Sinus sphenoidales
- Sinus ethmoidales
Farynx (keelkolte)
- Nasopharynx; bevindt zich de Adenoid = neusamandel en de eustachiubuis
(gaat naar het oor)