Klinisch wetenschappelijk onderzoek | week 2 | 60 oefenvragen met antwoorden

KWO week 2 → vragen




Aandachtgebieden binnen de klinische epidemiologie • Zelfstudie
1. Het etiologisch onderzoek kan bij zieken gedaan worden.
a. Juist
b. Onjuist

2. Hoe worden determinanten in etiologisch onderzoek genoemd?

3. Welke onderzoekopzetten ziet men vaak in etiologisch onderzoek?
a. Experimenteel
b. Niet-experimenteel

4. Waarom is een patiënt-controleonderzoek of een cross-sectionele opzet
zeker geschikt bij determinanten die niet veranderen in het leven zoals DNA-
profiel?

5. Vul in: In follow-up onderzoek is het efficiënt de te vergelijken
onderzoekpopulaties zo samen te stellen dat er een  verschil in blootstelling
aan de determinant is.
a. minimaal
b. maximaal

6. Bij welke misclassificatie wordt informatie systematisch anders gemeten?
a. Differentieel
b. Non-differentieel

7. Vul in: Hoe zwakker het vermoedelijke verband in follow-up onderzoek, des te
 het benodigde aantal personen dat gevolgd moet worden.

a. kleiner
b. groter

8. Vul in: Het aantal personen in een patiënt-controleonderzoek is over het
algemeen veel  dan voor eenzelfde vraagstelling in follow-up onderzoek
nodig zou zijn.
a. kleiner
b. groter



KWO → week 2 → vragen → 1

,9. Het patiënt-controleonderzoek heeft een lange prospectieve follow-up tijd
nog.
a. Juist
b. Onjuist

10. Wanneer moet gecorrigeerd worden voor confounders?
a. Voordat de studie begint
b. Naderhand in de analysefase
c. Kan allebei

11. Hoe heet het bestuderen van een relatie op verschillende niveaus van de
confounder?
a. Restrictie
b. Stratificeren

12. Waarvan is sprake als men in cross-sectioneel onderzoek voor de
onderzoekspopulatie uitgaat van deze registratie van de diagnose en niet de
indicatie?
a. Recall bias
b. Referral bias

13. Een onderzoekpopulatie moet een random sample zijn van het domein.
a. Juist
b. Onjuist

14. Als een referentietest ontbreekt of te invasief is kan gebruik worden gemaakt
van een alternatief.
a. Juist
b. Onjuist

15. Alleen die variabelen die univariaat de uitkomst voorspellen, komen in
aanmerking voor het multivariate model.
a. Juist
b. Onjuist

16. Vul in: Na het valideren van een geconstrueerde predictieregel zal het
discrimenerd vermogen  zijn.
a. lager
b. hoger




KWO → week 2 → vragen → 2

, 17. De totale prognose omvat de verzameling van relatieve kansen op relevante
uitkomsten van ziekte.
a. Juist
b. Onjuist

18. Bij prognostisch onderzoek moet rekening worden gehouden met
confounders.
a. Juist
b. Onjuist

19. Bij prognostisch onderzoek is bestudering van veel variabelen efficiënt.
a. Juist
b. Onjuist

20.Bij prognostisch onderzoek moet de uitkomst  zijn.
a. conform de praktijk
b. zo precies mogelijk

21. Met behulp van een patiënt-controleonderzoek kan het effect van een
interventie onderzocht worden.
a. Juist
b. Onjuist

22.Randomisatie zorgt voor een vergelijkbaar natuurlijk beloop in de
interventiegroep en de controlegroep.
a. Juist
b. Onjuist

23.In welk onderzoek wil men vergelijkbaarheid van placebo-effecten bereiken?
a. Pragmatisch onderzoek
b. Verklarende trial

24.Een patiënt kan zich op ieder moment zonder opgaaf van reden uit een
interventieonderzoek terugtrekken.
a. Juist
b. Onjuist

25.‘Loss to follow-up’ kan de interne validiteit aantasten.
a. Juist
b. Onjuist




KWO → week 2 → vragen → 3