Hoofdstuk 6 – Industrialisatie, democratie en opkomst van ismen
§1 – het ontstaan van de industriële samenleving
Industriële revolutie: langdurig proces van verandering naar industrie, begon in Europa en trof ook de
landbouw en dienstensector.
Industriële samenleving: meeste goederen in fabrieken gemaakt worden en meeste mensen in
steden wonen. Agrarische samenleving industriële samenleving = industrialisatie
§2 – veranderingen in het gebruik van arbeid
Machines namen arbeid over massaproductie arbeidslieden werden arbeiders =
arbeidsverdeling steeds dezelfde kleine handelingen vaak aan lopende band.
§3 – veranderingen in het gebruik van de natuur
Belangrijkste energiebron: hout/steenkool.
Nieuwe energiebron: elektriciteit met dynamo opgewekt, voor bv. de gloeilamp
Nieuwe grondstof: aardolie aardolie ook als brandstof voor motoren
§4 – veranderingen in gebruik van de techniek
Communicatie: telegraaf, telefoon, draadloze telegrafie.
Ook de radio en stille films kwamen. Daarna televisie en computers
Vervoer: spoorwegen, stoomboten, auto’s en vliegtuigen
Stoomboten: vervoer zware/omvangrijke goederen over grote afstanden en meer contact tussen
werelddelen.
§5 – verandering in het kapitalisme: van handelskapitalisme naar industrieel kapitalisme
Industrieel kapitalisme:
1. Fabrieken en mijnen worden belangrijkste bedrijven
2. Productie komt in handen van fabrikanten en grootindustriëlen (ondernemers met meerdere
fabrieken)
3. Vanaf 1870 worden meeste grote ondernemingen nv’s (naamloze vennootschap: mensen
gezamenlijk bedrijf door aandelen)
§6 – veranderingen in gelaagdheid van de bevolking
Rijke bovenlaag: edelen, geestelijken, kooplieden en grootindustriëlen en fabrikanten
Middelnlaag: burgerij
Benedenlaag: kleine boeren, landarbeiders en fabrieksarbeiders
Dienstensector breidt zich uit.
Mobiliteit: makkelijker overstappen naar andere laag niet om afkomst maar om prestatie/bezit.
§7 – bevolking groeit snel vooral in steden
Bevolkingsgroei door:
- Verbetering in landbouw door mechanisering, kunstmest en nieuwe gewassen beter,
gevarieerd voedsel.
- Ontwikkelingen in geneeskunde: inentingen en hygiëne
- Verbetering leven in steden
§8 – ‘Sociale kwestie’ leidt tot sociale wetgeving
Sociale kwestie: hoe einde moest worden gemaakt aan armoede van groot deel bevolking.
- Liberalen: zo weinig mogelijk invloed, maar eind 19 e eeuw toch wel actiever
§1 – het ontstaan van de industriële samenleving
Industriële revolutie: langdurig proces van verandering naar industrie, begon in Europa en trof ook de
landbouw en dienstensector.
Industriële samenleving: meeste goederen in fabrieken gemaakt worden en meeste mensen in
steden wonen. Agrarische samenleving industriële samenleving = industrialisatie
§2 – veranderingen in het gebruik van arbeid
Machines namen arbeid over massaproductie arbeidslieden werden arbeiders =
arbeidsverdeling steeds dezelfde kleine handelingen vaak aan lopende band.
§3 – veranderingen in het gebruik van de natuur
Belangrijkste energiebron: hout/steenkool.
Nieuwe energiebron: elektriciteit met dynamo opgewekt, voor bv. de gloeilamp
Nieuwe grondstof: aardolie aardolie ook als brandstof voor motoren
§4 – veranderingen in gebruik van de techniek
Communicatie: telegraaf, telefoon, draadloze telegrafie.
Ook de radio en stille films kwamen. Daarna televisie en computers
Vervoer: spoorwegen, stoomboten, auto’s en vliegtuigen
Stoomboten: vervoer zware/omvangrijke goederen over grote afstanden en meer contact tussen
werelddelen.
§5 – verandering in het kapitalisme: van handelskapitalisme naar industrieel kapitalisme
Industrieel kapitalisme:
1. Fabrieken en mijnen worden belangrijkste bedrijven
2. Productie komt in handen van fabrikanten en grootindustriëlen (ondernemers met meerdere
fabrieken)
3. Vanaf 1870 worden meeste grote ondernemingen nv’s (naamloze vennootschap: mensen
gezamenlijk bedrijf door aandelen)
§6 – veranderingen in gelaagdheid van de bevolking
Rijke bovenlaag: edelen, geestelijken, kooplieden en grootindustriëlen en fabrikanten
Middelnlaag: burgerij
Benedenlaag: kleine boeren, landarbeiders en fabrieksarbeiders
Dienstensector breidt zich uit.
Mobiliteit: makkelijker overstappen naar andere laag niet om afkomst maar om prestatie/bezit.
§7 – bevolking groeit snel vooral in steden
Bevolkingsgroei door:
- Verbetering in landbouw door mechanisering, kunstmest en nieuwe gewassen beter,
gevarieerd voedsel.
- Ontwikkelingen in geneeskunde: inentingen en hygiëne
- Verbetering leven in steden
§8 – ‘Sociale kwestie’ leidt tot sociale wetgeving
Sociale kwestie: hoe einde moest worden gemaakt aan armoede van groot deel bevolking.
- Liberalen: zo weinig mogelijk invloed, maar eind 19 e eeuw toch wel actiever