Samenvatting Weblecture Water- zouthuishouding

Weblecture Water en zouthuishouding
60% van ons lichaamsgewicht wordt bepaald door vloeistoffen, de meeste van deze
vloeistoffen is water.
- 40% in de cellen  intracellulair
- 20% buiten de cellen  extracellulair
o 15% bevindt zich in de weefsels
o 5% bevindt zich in het bloedplasma

Transporten van water en stoffen
- Passief transport (diffusie en osmose), het kost het lichaam geen energie om deze
manier van transport van water en stoffen
- Actief transport (blaasjestransport en enzymatische pomp), het kost het lichaam
energie om deze vorm van transport plaatst te laten vinden

Actief transport: enzymatische pomp
Het vervoert de stof van de ene naar de andere plek
Veel stoffen in het lichaam kunnen niet vrij bewegen, dus ze kunnen niet vrij van de
bloedbaan naar de weefsels toe. Ze kunnen wel, als er een brug wordt gebouwd, van de
bloedbaan naar de weefsels. Hiervoor heeft het lichaam energie nodig, daarom is dit actief
transport

Natrium-kaliumpomp
In de cellen en weefsels bevindt zich heel veel natrium en kalium. Soms moet dit natrium van
in de cel naar buiten de cel of het kalium van buiten de cel naar in de cel of andersom.
Ze kunnen zijn niet vrij bewegen, daarom is de natrium-kaliumpomp bedacht
Natrium eruit  kalium eruit

Passief transport
- Diffusie
- Osmose
- Kost het lichaam géén energie (gaat automatisch
door het concentratieverschil

Diffusie
Transport op basis van concentratieverschil
o Er zal op basis van een concentratie
verschil, vanzelf een evenwicht ontstaan
tussen het aantal deeltjes aan de
linkerkant en aan de rechterkant van de
wand. Dit gebeurt omdat de concentratie
van de stoffen, dus de druk die de stoffen
aan de ene kant van wand uitoefenen, veel groter is dan de druk en de
concentratie die de stoffen aan de andere kant van de wand uitoefenen. Wat
wel nodig is;
- Semipermeabel membraan (doorlaatbaar voor stoffen)


Diffusie o.b.v. concentratieverschil, is afhankelijk van
- Diffusie oppervlakte (van het semipermeabel membraan
o Hoe groter het membraan hoe groter de hoeveelheid stoffen die van links naar
rechts kan
- Grootte van de stoffen

, o Grotere stoffen kunnen niet door de wand
o Kleine stoffen kunnen heel klein zijn of een beetje klein. De wand heeft
gaatjes, de kleine stoffen gaat hier beter doorheen dan de net iets grotere
(beetje kleine) stoffen, die moeten grotere gaatjes vinden
- Stroperigheid vloeistof (viscositeit)
o Hoe stroperig de vloeistof, hoe moeilijker de stoffen zich bewegen
- Temperatuur
o Bij hoge temp bewegen stoffen zich sneller, stoffen gaan dan dus makkelijker
door een wand

Het is van belang dat de stoffen door het semipermeabel membraan wandje heen kunnen.
Anders vindt het evenwicht tussen die stoffen van de linker naar de rechter kant niet plaatst

Osmose
- Op basis van diffusie
- Alleen de vloeistoffen worden doorgelaten
- Niet opgeloste stoffen blijven op hun plek
Er vindt verandering van concentratie plaats tussen de linker en rechterwand.
Als de concentratie verandering niet kan plaats vinden doordat stoffen door de wand heen
gaan, dan vindt
- Concentratieverandering door verplaatsing van water plaats




Osmotische druk  het drukverschil dat tussen twee oplossingen van verschillende
concentraties ontstaat ten gevolge van osmose
OsmolaLiteit  concentratie van de osmotische werkzame stoffen per kilogram oplosmiddel
OsmolaRiteit  concentratie van de osmotische werkzame stoffen per liter oplossing
Water heeft een soortgelijke massa van 1, dus osmolaliteit en osmolariteit zijn daarin identiek
1kg = 1L

Volume- en osmoregulatie
Plasma-osmolaliteit
- De plasma-osmolaliteit wordt in ons lichaam binnen nauwe marges gehouden
- De osmolaliteit wordt geregeld door:
o Verandering in inname (dorstmechanisme)
 Dorst is een signaal van ons lichaam dat de hoeveelheid zouten in ons
lichaam, en daarmee de osmolaliteit van ons bloed te hoog is
geworden. Het lichaam wil dat dan omlaag brengen, dit kan hij o.a.
doen door het volume en vocht in ons lichaam toe te laten nemen.
 Als ons lichaam ons laat drinken zorgt het ervoor dat de osmolaliteit
van ons bloed afneemt. Doordat er meer vocht bij komt en we
evenveel deeltjes houden
o Verandering in uitscheiding (ADH secretie)
 Bepaalde stoffen uitscheiden
 Water kan worden uitgescheiden in de nieren, dat we meer gaan
plassen