Probleemstelling: Hoe werkt de specifieke afweer?
Leerdoelen:
1) Wat is specifieke afweer?
2) Wat is humorale afweer?
a) Wat zijn en hoe werken B-cellen?
b) Hoe werken antistoffen? (antilichamen)
3) Wat is cellulaire afweer?
a) Wat zijn T-cellen en welke soorten T-cellen zijn er?
b) Hoe werken T-cellen?
4) Hoe werkt antigeen presentatie?
a) Wat is een dendritische cel en wat is de werking ervan?
b) Hoe werken MHC-1 en MHC-2 eiwitten?
5) Hoe werkt actieve immunisatie?
6) Hoe werkt passieve immunisatie?
7) Wat zijn behandelingen tegen bacteriën en virussen?
a) Wat is antibiotica resistentie en hoe ontstaat het?
Uitwerking:
1) Wat is specifieke afweer?
Specifieke afweer is gericht op één bepaald antigeen, dus op één soort bacterie/virus of
ander micro-organisme. De specifieke afweer reageert veel trager dan de a-specifieke
afweer doordat er maar een paar lymfocyten in het lichaam zitten tegen het bepaalde
antigeen. Deze lymfocyten moeten het antigeen herkennen en vervolgens zorgen voor de
goede lymfocyten in grote aantallen zodat de ziekteverwekker verslagen kan worden. Dit
duurt vaak een (paar) uur en in deze tijd kan het pathogeen zorgen voor
ziekteverschijnselen.
Specificiteit: hoge mate van selectiviteit waarmee cellen het betreffende antigeen
herkennen basis van adaptieve weerstand
Leerdoelen:
1) Wat is specifieke afweer?
2) Wat is humorale afweer?
a) Wat zijn en hoe werken B-cellen?
b) Hoe werken antistoffen? (antilichamen)
3) Wat is cellulaire afweer?
a) Wat zijn T-cellen en welke soorten T-cellen zijn er?
b) Hoe werken T-cellen?
4) Hoe werkt antigeen presentatie?
a) Wat is een dendritische cel en wat is de werking ervan?
b) Hoe werken MHC-1 en MHC-2 eiwitten?
5) Hoe werkt actieve immunisatie?
6) Hoe werkt passieve immunisatie?
7) Wat zijn behandelingen tegen bacteriën en virussen?
a) Wat is antibiotica resistentie en hoe ontstaat het?
Uitwerking:
1) Wat is specifieke afweer?
Specifieke afweer is gericht op één bepaald antigeen, dus op één soort bacterie/virus of
ander micro-organisme. De specifieke afweer reageert veel trager dan de a-specifieke
afweer doordat er maar een paar lymfocyten in het lichaam zitten tegen het bepaalde
antigeen. Deze lymfocyten moeten het antigeen herkennen en vervolgens zorgen voor de
goede lymfocyten in grote aantallen zodat de ziekteverwekker verslagen kan worden. Dit
duurt vaak een (paar) uur en in deze tijd kan het pathogeen zorgen voor
ziekteverschijnselen.
Specificiteit: hoge mate van selectiviteit waarmee cellen het betreffende antigeen
herkennen basis van adaptieve weerstand