Samenvatting Het Resultaat
Hoofdstuk 1; Kosten:
Een niet-productieonderneming koopt goederen in en verkoopt deze goederen weer zonder
dat de producten een verandering ondergaan. Een productieonderneming koopt
grondstoffen of halffabrikaten in en maakt daarvan nieuwe producten en heeft dus te maken
met fabricagekosten.
Een productieonderneming heeft niet zoals een niet-productieonderneming te maken met de
inkoopwaarde van de verkochte producten maar met de kosten van het
grondstoffenverbruik. De andere 6 kostensoorten zijn hetzelfde als bij de
niet-productieonderneming (kosten vermogen, kosten grond, kosten arbeid, diensten
derden, kosten duurzame productiemiddelen en kostprijsverhogende belastingen).
Grondstoffen vind je in het eindproduct terug, hulpstoffen gebruik je bij het maken van een
product. Door afval moet de ondernemer meer grondstoffen gebruiken bij de fabricage
waardoor de grondstofkosten per eindproduct toenemen. Indien de afval nog verkocht kan
worden dan kan de opbrengst in mindering gebracht worden op de kosten.
Omdat een onderneming grond, grondstoffen en duurzame productiemiddelen bezit, heeft zij
vermogen nodig en dat brengt interestkosten met zich mee, ongeacht of er gefinancierd
wordt met eigen of vreemd vermogen. Bij duurzame productiemiddelen berekent men de
interestkosten meestal over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen gedurende de gehele
levensduur van het duurzaam productiemiddel.
Indien de afschrijvingen elke periode even groot zijn, kan het gemiddeld geïnvesteerd
vermogen over de gehele levensduur als volgt worden berekend:
𝑎𝑎𝑛𝑠𝑐ℎ𝑎𝑓𝑓𝑖𝑛𝑔𝑠𝑝𝑟𝑖𝑗𝑠 + 𝑟𝑒𝑠𝑡𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒
𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑 𝑔𝑒ï𝑛𝑣𝑒𝑠𝑡𝑒𝑒𝑟𝑑 𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛 = 2
Indelingscriterium: de mate waarin de kosten reageren op een verandering in de productie of
de verkopen. Reageren ze dan zijn ze variabel, reageren ze niet dan zijn ze constant.
Let op: constante kosten kunnen per periode verschillend zijn.
Als de productie toeneemt, zullen de constante kosten per eenheid product afnemen.
Omdat de constante kosten worden bepaald door de productiecapaciteit van een
onderneming spreek je ook wel van capaciteitskosten. Zodra de productiecapaciteit op de
lange termijn verandert, zullen de constante kosten ook veranderen.
Er wordt verondersteld dat de variabele kosten proportioneel variabel zijn met als gevolg dat
ze per eenheid product constant zijn.
, Hoofdstuk 2; Waarderingsgrondslagen activa:
Hoofdstuk 1; Kosten:
Een niet-productieonderneming koopt goederen in en verkoopt deze goederen weer zonder
dat de producten een verandering ondergaan. Een productieonderneming koopt
grondstoffen of halffabrikaten in en maakt daarvan nieuwe producten en heeft dus te maken
met fabricagekosten.
Een productieonderneming heeft niet zoals een niet-productieonderneming te maken met de
inkoopwaarde van de verkochte producten maar met de kosten van het
grondstoffenverbruik. De andere 6 kostensoorten zijn hetzelfde als bij de
niet-productieonderneming (kosten vermogen, kosten grond, kosten arbeid, diensten
derden, kosten duurzame productiemiddelen en kostprijsverhogende belastingen).
Grondstoffen vind je in het eindproduct terug, hulpstoffen gebruik je bij het maken van een
product. Door afval moet de ondernemer meer grondstoffen gebruiken bij de fabricage
waardoor de grondstofkosten per eindproduct toenemen. Indien de afval nog verkocht kan
worden dan kan de opbrengst in mindering gebracht worden op de kosten.
Omdat een onderneming grond, grondstoffen en duurzame productiemiddelen bezit, heeft zij
vermogen nodig en dat brengt interestkosten met zich mee, ongeacht of er gefinancierd
wordt met eigen of vreemd vermogen. Bij duurzame productiemiddelen berekent men de
interestkosten meestal over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen gedurende de gehele
levensduur van het duurzaam productiemiddel.
Indien de afschrijvingen elke periode even groot zijn, kan het gemiddeld geïnvesteerd
vermogen over de gehele levensduur als volgt worden berekend:
𝑎𝑎𝑛𝑠𝑐ℎ𝑎𝑓𝑓𝑖𝑛𝑔𝑠𝑝𝑟𝑖𝑗𝑠 + 𝑟𝑒𝑠𝑡𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒
𝐺𝑒𝑚𝑖𝑑𝑑𝑒𝑙𝑑 𝑔𝑒ï𝑛𝑣𝑒𝑠𝑡𝑒𝑒𝑟𝑑 𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛 = 2
Indelingscriterium: de mate waarin de kosten reageren op een verandering in de productie of
de verkopen. Reageren ze dan zijn ze variabel, reageren ze niet dan zijn ze constant.
Let op: constante kosten kunnen per periode verschillend zijn.
Als de productie toeneemt, zullen de constante kosten per eenheid product afnemen.
Omdat de constante kosten worden bepaald door de productiecapaciteit van een
onderneming spreek je ook wel van capaciteitskosten. Zodra de productiecapaciteit op de
lange termijn verandert, zullen de constante kosten ook veranderen.
Er wordt verondersteld dat de variabele kosten proportioneel variabel zijn met als gevolg dat
ze per eenheid product constant zijn.
, Hoofdstuk 2; Waarderingsgrondslagen activa: