De quartaire sector kun je verdelen over de collectieve sector en de gepremieerde en
gesubsidieerde sector. Het Rijk en de lagere overheden zijn hier ook mee gemoeid. De collectieve
sector heeft ook verschillende taken onderverdeling van de overheidstaken: de allocatieve taak (legt
beslag op productiefactoren om bepaalde goederen/diensten ermee te produceren), de
herverdelende taak (sociale uitkeringen), de regulerende taak (ingrijpen economisch proces en
zorgen voor voldoende concurrentie). Bij de allocatieve taak wijst de overheid productiefactoren toe
aan bepaalde diensten. Hieruit komen dan de collectieve goederen:
1. Zuiver-collectieve goederen:
Niemand kan worden uitgesloten van het genot (veiligheid en dijken tegen overstromingen).
2. Quasi-collectieve goederen:
Goederen die door bedrijven geleverd kan worden, omdat mensen die er niet gebruik van
willen maken er ook niet voor hoeven te betalen (musea, zwembaden en ov). De overheid
vergoedt een deel, zodat ondernemingen het goed beneden de kostprijs kunnen aanbieden.
3. Merit-goederen:
Goederen die de overheid wil stimuleren (onderwijs). De overheid produceert deze goederen
zelf of geeft subsidies.
4. Demerit-goederen:
Goederen die de overheid wil verminderen (roken). De overheid verbiedt deze goederen of
legt extra belasting op deze goederen om het gebruik te verminderen.
Bij de regulerende taak kijkt de overheid naar de macro-economische doelstellingen. Hierbij moet je
denken aan voldoende concurrentie, volledige werkgelegenheid, stabiel prijspeil etc. Denk hierbij
ook aan het openbaar bestuur.
Bij een substitutie-effect kopen consumenten de producten die lager geprijsd zijn dan de hoge
prijzen.
Na alle uitgaven komen er ook inkomen binnen bij de overheid. Dit zijn voornamelijk belastingen.
Hier heb je indirecte en directe belastingen voor, indirecte belastingen worden betaalt met een
tussenpersoon (btw) en directe belastingen worden rechtstreeks betaalt (loonbelasting). Bij de
indirecte belastingen is het de bedoeling dat de belasting ten laste komen van degene die het dan
ook daadwerkelijk gebruiken.
Export is vrijgesteld van btw alhoewel de importeurs wel belasting moet betalen over de import. De
verschillende belastingtarieven kunnen de concurrentieverhoudingen beïnvloeden. Dit noem je ook
wel een substitutie-effect. Mensen kopen eerder het goedkopere goed dan het duurdere goed
(koffie/thee).
Mensen die een bepaald product gebruiken, moeten er ook voor betalen. Dit noem je het
profijtbeginsel. Bij het solidariteitsbeginsel neemt de belastingdruk toe naarmate het inkomen
hoger is.
%∆ staatsschuldquote = %∆ Staatsschuld - %∆ Bbp nominaal
Mensen betalen het liefst zo weinig mogelijk belasting. Dit komt voor op drie manieren, namelijk
afwenteling (door een ander), ontwijking en ontduiking.
Er zijn verschillende gevolgen van de belastingheffing. De overheid heeft verschillende doelstellingen
voor de belastingheffing. Het is een grote inkomstenpost, maar daarnaast zorgt het ook voor een
nivellering van de inkomensverdeling. Als we kijken naar de concurrentiepositie van verschillende
landen maakt de belasting- en premieheffing voor 50% uit van de totale loonkosten.
gesubsidieerde sector. Het Rijk en de lagere overheden zijn hier ook mee gemoeid. De collectieve
sector heeft ook verschillende taken onderverdeling van de overheidstaken: de allocatieve taak (legt
beslag op productiefactoren om bepaalde goederen/diensten ermee te produceren), de
herverdelende taak (sociale uitkeringen), de regulerende taak (ingrijpen economisch proces en
zorgen voor voldoende concurrentie). Bij de allocatieve taak wijst de overheid productiefactoren toe
aan bepaalde diensten. Hieruit komen dan de collectieve goederen:
1. Zuiver-collectieve goederen:
Niemand kan worden uitgesloten van het genot (veiligheid en dijken tegen overstromingen).
2. Quasi-collectieve goederen:
Goederen die door bedrijven geleverd kan worden, omdat mensen die er niet gebruik van
willen maken er ook niet voor hoeven te betalen (musea, zwembaden en ov). De overheid
vergoedt een deel, zodat ondernemingen het goed beneden de kostprijs kunnen aanbieden.
3. Merit-goederen:
Goederen die de overheid wil stimuleren (onderwijs). De overheid produceert deze goederen
zelf of geeft subsidies.
4. Demerit-goederen:
Goederen die de overheid wil verminderen (roken). De overheid verbiedt deze goederen of
legt extra belasting op deze goederen om het gebruik te verminderen.
Bij de regulerende taak kijkt de overheid naar de macro-economische doelstellingen. Hierbij moet je
denken aan voldoende concurrentie, volledige werkgelegenheid, stabiel prijspeil etc. Denk hierbij
ook aan het openbaar bestuur.
Bij een substitutie-effect kopen consumenten de producten die lager geprijsd zijn dan de hoge
prijzen.
Na alle uitgaven komen er ook inkomen binnen bij de overheid. Dit zijn voornamelijk belastingen.
Hier heb je indirecte en directe belastingen voor, indirecte belastingen worden betaalt met een
tussenpersoon (btw) en directe belastingen worden rechtstreeks betaalt (loonbelasting). Bij de
indirecte belastingen is het de bedoeling dat de belasting ten laste komen van degene die het dan
ook daadwerkelijk gebruiken.
Export is vrijgesteld van btw alhoewel de importeurs wel belasting moet betalen over de import. De
verschillende belastingtarieven kunnen de concurrentieverhoudingen beïnvloeden. Dit noem je ook
wel een substitutie-effect. Mensen kopen eerder het goedkopere goed dan het duurdere goed
(koffie/thee).
Mensen die een bepaald product gebruiken, moeten er ook voor betalen. Dit noem je het
profijtbeginsel. Bij het solidariteitsbeginsel neemt de belastingdruk toe naarmate het inkomen
hoger is.
%∆ staatsschuldquote = %∆ Staatsschuld - %∆ Bbp nominaal
Mensen betalen het liefst zo weinig mogelijk belasting. Dit komt voor op drie manieren, namelijk
afwenteling (door een ander), ontwijking en ontduiking.
Er zijn verschillende gevolgen van de belastingheffing. De overheid heeft verschillende doelstellingen
voor de belastingheffing. Het is een grote inkomstenpost, maar daarnaast zorgt het ook voor een
nivellering van de inkomensverdeling. Als we kijken naar de concurrentiepositie van verschillende
landen maakt de belasting- en premieheffing voor 50% uit van de totale loonkosten.