Er zijn twee visies op de rol van de overheid in de economie:
1. Neoliberaal/ kapitalistisch
• Hayek
• Minimale overheidsbemoeienis met de economie, de markt moet vrijgelaten worden.
• Marktmechanisme → Systeem regelt zichzelf en overheid moet met zijn tengels er vanaf blijven.
o Boodschappen doen: als je geen geld hebt koop je een goedkoper merk of dat ene
product niet.
o Door private bedrijven.
o Wanneer werken markten optimaal?
o Maximale concurrentie → veel aanbieders en veel vragers
▪ Volledig transparant → iedereen heeft dezelfde en volledige informatie
▪ Homogeniteit product → de koper kijkt alleen naar de prijs
▪ Het prijsmechanisme zorgt voor evenwicht op de markt vraag = aanbod. Er is
consumentensoevereiniteit.
o 2 redenen waarom marktwerking negatief is:
1. Ongelijkheid hoe meer je kan kopen hoe belangrijker het wordt om geld te hebben.
2. Waardevolle dingen worden minder waardevol, het ondermijnen van waarden.
• Korte termijn winst
• Aandeelhouders
• Minimaal overheidsingrijpen
• Angelsaksisch model
2. Sociaal democratisch
• Keynes
• De overheid beïnvloedt de economie op anticyclische wijze.
• Budgetmechanisme →het besluitvormingsproces waarbij wordt vastgesteld welke taken de
overheid zal uitvoeren en hoeveel daarvoor mag worden uitgegeven.
o VB: collegegeld → we betalen veel minder dan wat het werkelijk kost.
• Wetgeving aan te passen, werkgelegenheid projecten, belasting aanpassen zodat de economie
wordt geholpen
• Lange termijn
• Aandacht voor alle stakeholders
• Wel overheidsingrijpen
• Rijnlands model
Overheidsbemoeienis
De 3 functies van overheidsingrijpen:
1. Stabilisatiefunctie
• Beïnvloeden van de conjuncturele ontwikkeling.
• De schommelingen in het niveau van de economische bedrijvigheid (de conjunctuurcyclus) te
dempen → stabiele conjunctuur.
o Hoogconjunctuur → perioden waarin de economie op volle toeren draait.
o Laagconjunctuur → perioden waarin de bestedingen het tijdelijk laten afweten.
▪ Recessie → de economie krimpt in twee opeenvolgende kwartalen.
o Overheid zorgt ervoor dat de groene lijn omhoog blijft gaan.
o Innovatie, leren, geld geven aan durfkapitaal
2. Allocatiefunctie
• Beïnvloeden van de nationale productie en de manier waarop die tot stand komt.
, • De overheid neemt maatregelen met gevolgen voor de samenstelling van de nationale productie
en de manier waarop die tot stand komt.
o Vb: Overheid oefent invloed uit op productie en consumptie (levering van collectieve
goederen; regelingen)
• Zelf produceren: leger in dienst, afsluitdijk aanleggen, accijns op schadelijke stoffen
3. Verdelingsfunctie
• Beïnvloedden van de verdeling van inkomens en vermogens.
• De overheid wil invloed uitoefenen op de verdeling van inkomens en vermogens.
• Progressief belastingstelsel
• Studiefinanciering → je geeft mensen instrumenten om kennis te vergroten/ 1/6 waarde betalen
Waarom bemoeit de overheid zich met markten?
• Paternalisme → politici menen dat de burgers hun belang bij bepaalde voorzieningen
onderschatten.
o Hierdoor sprake van bemoeigoederen/ bevoogding van de overheid:
▪ Gebruik wordt verplicht gesteld: leerplichtig onderwijs, deelneming aan sociale
verzekeringen.
▪ Goederen worden gratis dan wel tegen gereduceerde prijs verstrekt:
basisonderwijs, klassieke concerten.
▪ Gebruik van schadelijke goederen afremmen: voorlichting, regulering, opleggen
van hoge heffingen en het verbieden van bepaalde goederen
• Marktimperfecties: hierdoor wordt geen Pareto-optimum bereikt.
o Pareto-optimum → mensen gaan onderling transacties aan om zodat sommigen
voordeel bij hebben, zonder dat anderen daarvan nadeel ondervinden.
o Marktimperfecties zijn:
▪ Collectieve goederen worden niet geproduceerd;
• Zuiver collectieve goederen → sommige goederen worden niet
geproduceerd, tenzij de overheid de voortbrenging ervan organiseert.
o twee kernmerken eigenschappen:
1. Non-exclusiviteit → het is onmogelijk om individuen uit te
sluiten van het gebruik.
2. Non-rivaliteit → profijt gaat niet ten koste van het profijt van
anderen.
o Vb: openbaar bestuur, dijken, zeeweringen, de nationale
defensie, straatverlichting en zuivere lucht.
▪ Machtposities (marktmacht);
• Wordt bestreden via het mededingingsbeleid of door maximumprijzen in
te stellen.
▪ Asymmetrische informatie;
▪ Onevenredige hoge kosten;
▪ Externe effecten;
▪ Schaalvoordelen;
▪ Tekortkomingen van de verzekeringsmarkt.