• Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
Je ziet eigenlijk gelijk al wat dit is. Er wordt namelijk een verband gelegd dat nergens
op slaat. Een juiste oorzaak-gevolgrelatie is als je bijvoorbeeld zegt: "Ik heb slecht
geleerd, dus ik haal waarschijnlijk een slecht cijfer."
Voorbeelden:
"Sinds we een koning hebben zie je steeds meer inflatie."
"Ik heb een nieuwe auto, dus hoef ik niet meer op het stoplicht te wachten."
• Verkeerde vergelijking
Hierbij worden twee dingen met elkaar vergeleken die eigenlijk helemaal niks met
elkaar te maken hebben.
Voorbeelden:
"We hoeven niet naar gym, als we naar school fietsen bewegen we al genoeg."
"Geschiedenis is niet belangrijk. Oude kleren gooi je toch ook weg."
"Ik hoef niet te douchen, onderweg naar huis regende het."
• Overhaaste generalisatie
Je neemt één persoon of een klein groepje mensen en trekt daaruit een conclusie.
Voorbeelden:
"Mijn docent is Vlaams en kan niet goed uitleggen. Alle Vlaamse mensen zijn dus
slechte docenten."
"Er is iemand vermoord door een persoon met een blanke huidskleur. Alle blanke
mensen zijn dus slecht."
"Ik ben vandaag bestolen door een kind, zie je nou wel dat kinderen niet te
vertrouwen zijn?"
• Cirkelredenering
Bij een cirkelredenering herhaal je twee keer het standpunt, maar wordt het anders
verwoord.
Je ziet eigenlijk gelijk al wat dit is. Er wordt namelijk een verband gelegd dat nergens
op slaat. Een juiste oorzaak-gevolgrelatie is als je bijvoorbeeld zegt: "Ik heb slecht
geleerd, dus ik haal waarschijnlijk een slecht cijfer."
Voorbeelden:
"Sinds we een koning hebben zie je steeds meer inflatie."
"Ik heb een nieuwe auto, dus hoef ik niet meer op het stoplicht te wachten."
• Verkeerde vergelijking
Hierbij worden twee dingen met elkaar vergeleken die eigenlijk helemaal niks met
elkaar te maken hebben.
Voorbeelden:
"We hoeven niet naar gym, als we naar school fietsen bewegen we al genoeg."
"Geschiedenis is niet belangrijk. Oude kleren gooi je toch ook weg."
"Ik hoef niet te douchen, onderweg naar huis regende het."
• Overhaaste generalisatie
Je neemt één persoon of een klein groepje mensen en trekt daaruit een conclusie.
Voorbeelden:
"Mijn docent is Vlaams en kan niet goed uitleggen. Alle Vlaamse mensen zijn dus
slechte docenten."
"Er is iemand vermoord door een persoon met een blanke huidskleur. Alle blanke
mensen zijn dus slecht."
"Ik ben vandaag bestolen door een kind, zie je nou wel dat kinderen niet te
vertrouwen zijn?"
• Cirkelredenering
Bij een cirkelredenering herhaal je twee keer het standpunt, maar wordt het anders
verwoord.