Opvoedingsondersteuning
1. Beschrijf de transactionele ontwikkelingstheorie
Het kind geeft vanaf het begin zelf vorm mee aan zijn eigen opvoedingsomgeving. Opvoeding is een activiteit
van ouders én kind.
2. Beschrijf de balanstheorie.
In een proces waar ouders en kinderen elkaar beïnvloeden hebben kindfactoren, ouderfactoren en
gezinsfactoren invloed. Het balansmodel geeft dit samenspel weer tussen het micro- meso en macroniveau.
3. Benoem de micro-, meso- en macroniveaus en noem hier voorbeelden bij.
Micro – kindfactoren, ouderfactoren en gezinsfactoren (hoog IQ, goede gezondheid en
opvoedingscompetenties)
Mesoniveau: sociale/gezins/buurtfactoren (Sociale steun, onderwijs)
Macroniveau: sociaaleconomische gezinsfactoren, culturele en maatschappelijke factoren (goed inkomen,
normen en waarden en open samenleving).
4. Beschrijf de levenslooptheorie:
Deze theorie gaat ervan uit dat de ontwikkeling van baby tot volwassene getypeerd wordt als een proces van
opeenvolgende taken. Voorbeelden van ontwikkelingstaken: veilige hechting opbouwen of het ontwikkelen
van autonomie. Erikson onderscheidt 8 levensstadia.
5. Welke drie begrippen staan centraal in de levenslooptheorie?
1. Zelfvertrouwen 2. Veerkracht 3. Centrale ontwikkelingsopgave
6. Wat is het verschil tussen opvoedingsspanning en opvoedingscrisis?
Wanneer antwoord op de opvoedvragen uit blijft kan de draaglast bij ouders groter worden.
Opvoedingsspanning: Het lukt niet om de opvoedvragen voldoende te beantwoorden; toenemende stress,
onzekerheid en irritatie. 1 of twee keer moeilijk gedrag wat nog op te lossen is (steeds opstaan uit bed).
Opvoedingscrisis: Ouders voelen zich gedwongen tot noodoplossingen. Er is meer zorg, irritatie en/of onrust.
De vragen zijn niet oplosbaar zonder hulp. Aanhoudend moeilijk gedrag. Opvoedingsnood volgt na de crisis.
7. Beschrijf de Socialesteuntheorie
Stress als gevolg van problemen op andere levensgebieden, vormt een bedreiging voor het
gezinsfunctioneren. Een beschermende factor hierbij is sociale steun (persoonsgerichte en situatiegerichte
steun).
8. Wat houdt positieve psychologie in?
Het is noodzakelijk voor de maatschappij om ons te concentreren op het welbevinden.
9. Benoem zes acties om het welbevinden te vergroten
1. Sterke kanten inzetten 4. Dankbaarheid uiten
2. Drie positieve dingen 5. Actief reageren
3. Het grafschrift 6. Genieten
10. Beschrijf de competentietheorie
De competentietheorie is bedoeld om inzicht te krijgen in de wijze waarop een normale ontwikkeling kan
veranderen in een afwijkende ontwikkeling.
11. Beschrijf de systeemtheorie
Het individu komt in de problemen door verkeerde interactiepatronen binnen een systeem.
1. Beschrijf de transactionele ontwikkelingstheorie
Het kind geeft vanaf het begin zelf vorm mee aan zijn eigen opvoedingsomgeving. Opvoeding is een activiteit
van ouders én kind.
2. Beschrijf de balanstheorie.
In een proces waar ouders en kinderen elkaar beïnvloeden hebben kindfactoren, ouderfactoren en
gezinsfactoren invloed. Het balansmodel geeft dit samenspel weer tussen het micro- meso en macroniveau.
3. Benoem de micro-, meso- en macroniveaus en noem hier voorbeelden bij.
Micro – kindfactoren, ouderfactoren en gezinsfactoren (hoog IQ, goede gezondheid en
opvoedingscompetenties)
Mesoniveau: sociale/gezins/buurtfactoren (Sociale steun, onderwijs)
Macroniveau: sociaaleconomische gezinsfactoren, culturele en maatschappelijke factoren (goed inkomen,
normen en waarden en open samenleving).
4. Beschrijf de levenslooptheorie:
Deze theorie gaat ervan uit dat de ontwikkeling van baby tot volwassene getypeerd wordt als een proces van
opeenvolgende taken. Voorbeelden van ontwikkelingstaken: veilige hechting opbouwen of het ontwikkelen
van autonomie. Erikson onderscheidt 8 levensstadia.
5. Welke drie begrippen staan centraal in de levenslooptheorie?
1. Zelfvertrouwen 2. Veerkracht 3. Centrale ontwikkelingsopgave
6. Wat is het verschil tussen opvoedingsspanning en opvoedingscrisis?
Wanneer antwoord op de opvoedvragen uit blijft kan de draaglast bij ouders groter worden.
Opvoedingsspanning: Het lukt niet om de opvoedvragen voldoende te beantwoorden; toenemende stress,
onzekerheid en irritatie. 1 of twee keer moeilijk gedrag wat nog op te lossen is (steeds opstaan uit bed).
Opvoedingscrisis: Ouders voelen zich gedwongen tot noodoplossingen. Er is meer zorg, irritatie en/of onrust.
De vragen zijn niet oplosbaar zonder hulp. Aanhoudend moeilijk gedrag. Opvoedingsnood volgt na de crisis.
7. Beschrijf de Socialesteuntheorie
Stress als gevolg van problemen op andere levensgebieden, vormt een bedreiging voor het
gezinsfunctioneren. Een beschermende factor hierbij is sociale steun (persoonsgerichte en situatiegerichte
steun).
8. Wat houdt positieve psychologie in?
Het is noodzakelijk voor de maatschappij om ons te concentreren op het welbevinden.
9. Benoem zes acties om het welbevinden te vergroten
1. Sterke kanten inzetten 4. Dankbaarheid uiten
2. Drie positieve dingen 5. Actief reageren
3. Het grafschrift 6. Genieten
10. Beschrijf de competentietheorie
De competentietheorie is bedoeld om inzicht te krijgen in de wijze waarop een normale ontwikkeling kan
veranderen in een afwijkende ontwikkeling.
11. Beschrijf de systeemtheorie
Het individu komt in de problemen door verkeerde interactiepatronen binnen een systeem.