Nederlands Leesvaardigheid
Tekstdoelen
o Informeren: algemene tekstdoel.
Vormen van informeren:
Uiteenzetten: Belangrijkste voorwaarde objectiviteit, eigen mening mag geen
rol spelen. Doel: Luisteraars of lezers op de hoogte stellen van iets wat zij nog
niet weten.
Beschouwen: Onderwerp wordt vanuit verschillende invalshoeken bekeken.
De tekst heeft zowel objectieve als subjectieve kanten.
Instrueren: De schrijver legt iets uit, bijv. hoe een apparaat werkt.
o Overtuigen/betogen: Schrijvers proberen lezers in te stemmen met hun standpunt.
Doel: overtuigen.
o Activeren: Mensen tot actie proberen te verleiden.
o Provoceren: Mensen prikkelen.
o Amuseren: Amuseren.
o Emotiveren: Een tekst als expressiemiddel gebruiken waarbij de schrijver gevoelens
uit.
Als een tekst meer doelen heeft, is er meestal één hoofddoel. De andere doelen noem je
nevendoelen.
Tekstsoorten
o Uiteenzetting: Informatieve tekst.
Inleiding: Introductie onderwerp.
Kern: Uitwerking informatie.
Slot: Conclusie of samenvatting.
o Beschouwing: Lezer tot nadenken aanzetten.
Inleiding: Introductie onderwerp.
Kern: Verschillende gezichtspunten.
Slot: Conclusie.
o Betoog: Lezer overtuigen van mening.
Inleiding: Standpunt.
Kern: Argumenten.
Slot: Herhaling standpunten en conclusie.
Tekstvormen
Tekstvormen: Preciezere omschrijvingen van de tekstsoorten.
De opbouw van Alinea’s
Alinea’s: Belangrijkste bouwstenen van een tekst. 2 tot 7 zinnen. Behandelt
deelonderwerpen van een tekst.
Kernzin: Bevat de belangrijkste informatie van de alinea. De kernzin staat op een prominente
plek in de alinea, meestal aan het begin, maar ook vaak aan het einde.
Overgangszin: Smeedt twee alinea’s mooi aan elkaar.
Aanvullende zinnen: De andere zinnen van de alinea.
Tekstdoelen
o Informeren: algemene tekstdoel.
Vormen van informeren:
Uiteenzetten: Belangrijkste voorwaarde objectiviteit, eigen mening mag geen
rol spelen. Doel: Luisteraars of lezers op de hoogte stellen van iets wat zij nog
niet weten.
Beschouwen: Onderwerp wordt vanuit verschillende invalshoeken bekeken.
De tekst heeft zowel objectieve als subjectieve kanten.
Instrueren: De schrijver legt iets uit, bijv. hoe een apparaat werkt.
o Overtuigen/betogen: Schrijvers proberen lezers in te stemmen met hun standpunt.
Doel: overtuigen.
o Activeren: Mensen tot actie proberen te verleiden.
o Provoceren: Mensen prikkelen.
o Amuseren: Amuseren.
o Emotiveren: Een tekst als expressiemiddel gebruiken waarbij de schrijver gevoelens
uit.
Als een tekst meer doelen heeft, is er meestal één hoofddoel. De andere doelen noem je
nevendoelen.
Tekstsoorten
o Uiteenzetting: Informatieve tekst.
Inleiding: Introductie onderwerp.
Kern: Uitwerking informatie.
Slot: Conclusie of samenvatting.
o Beschouwing: Lezer tot nadenken aanzetten.
Inleiding: Introductie onderwerp.
Kern: Verschillende gezichtspunten.
Slot: Conclusie.
o Betoog: Lezer overtuigen van mening.
Inleiding: Standpunt.
Kern: Argumenten.
Slot: Herhaling standpunten en conclusie.
Tekstvormen
Tekstvormen: Preciezere omschrijvingen van de tekstsoorten.
De opbouw van Alinea’s
Alinea’s: Belangrijkste bouwstenen van een tekst. 2 tot 7 zinnen. Behandelt
deelonderwerpen van een tekst.
Kernzin: Bevat de belangrijkste informatie van de alinea. De kernzin staat op een prominente
plek in de alinea, meestal aan het begin, maar ook vaak aan het einde.
Overgangszin: Smeedt twee alinea’s mooi aan elkaar.
Aanvullende zinnen: De andere zinnen van de alinea.