Pedagogiek BT1 Toetsing D2
Hoofdstuk 2: leerlingen leren kennen
Voordat je een les begint moet je dingen weten, bedenken en voorbereiden. Je moet een
beginsituatie schetsen voordat je met een les begint. Als de beginsituatie duidelijk is kun je je
afvragen wat je met de les wil bereiken: een lesdoel stellen. Bij de keuze voor het lesdoel hou je
rekening met de visie.
Levensecht onderwijs: voorbereiden op het functioneren in de samenleving.
Belevingswereld heeft te maken met de ontwikkelingsleeftijd. (ouder worden veranderd)
2.2. beginsituatie van kinderen
Om de beginsituatie te bepalen heb je kennis nodig van:
- De situatie op school en in de groep
- De leefwereld (etnische, sociale en culturele achtergronden)
- Interesse en belevingswereld
- Ontwikkeling van het kind
Een didactische werkvorm is de manier waarop de onderwijsleersituatie wordt ingericht. De gekozen
werkvorm moet aansluiten bij het onderwerp van de les en recht doen aan de verschillen van de
kinderen.
Potentiele, actuele en toekomstige beginsituatie
Potentiele beginsituatie: de beginsituatie die de leraar verwacht waarop hij kan inspelen.
Actuele beginsituatie: iets nieuws aanbieden (kan samenvallen met de potentiele)
Toekomstige beginsituatie: Zone van naaste ontwikkeling (Vygotsky). Aan het eind van de les kan het
Kind het misschien wel.
Als je de beginsituatiebepaling hebt gedaan, kies je vervolgens een realistische doelstelling. (aansluit)
Organisatie is belangrijk bij het voorbereiden van een activiteit.
De leefwereld
Sociaal-culturele omgeving: samenleven van verschillende culturen in een omgeving.
Multi-etnische samenleving: verschillende culturen bij elkaar.
Mono-etnische schoolbevolking: school met maar 1 cultuur.
Antidiscriminatiebeleid: afspraken en gedragsregels in het schoolplan in relatie tot discriminatie.
Maatschappelijke groepering: Sociale verschillen in de samenleving.
Er zit een verschil tussen de thuiscultuur en de schoolcultuur. Culturen verschillen in
opvoedingswaarden en -stijl en in de mate waarin ouders sturing geven binnen het reflecteren op de
opvoeding.
Functioneel opvoeden: vanzelfsprekende dagelijkse omgang met kinderen.
Intentioneel opvoeden: doelgericht en sturend optreden en ook van reflectie op opvoeding.
Distinctietheorie: Pierre Bourdieu. Iemands culturele smaak is geen persoonlijke voorkeur, maar een
uiting van de groep waartoe hij behoort.
Sociaal milieu en schoolsucces:
- Erfelijke aanleg
- Onvermogen van de school (referentiekader is anders dan de leraar)
- Oorzaak ligt thuis (opleiding van de ouders, rol ouders, gezinsklimaat, cultuur)
- Omgevingsfactoren
Pedagogische pessimisten: grote invloed toekennen aan de aanleg
Pedagogisch optimisme: rol toekent aan gezin, milieu en school.
, Belevingswereld
Belevingswereld: manier waarop kinderen de wereld beleven
4 jaar:
- relatief veilige leeromgeving
- spelend ontwikkelen
- aanstekelijke wereld en animisme
- totaalbeleving
- direct resultaat
- egocentrisme (eigen standpunt)
5-8 jaar:
- meer structuur
- realistische beleving
- causaliteit (oorzaken aangeven)
- constructiemateriaal spelen
- lichamelijke veranderingen : stabiel worden
8-12 jaar:
- realiteit
- groepsspel
- concreetheid (abstract redeneren)
- eigen mening
- lichamelijke veranderingen en identiteit
2.3 ontwikkeling
Ontwikkeling: proces van verandering en vooruitgang.
Leren: proces met duurzame resultaten waardoor nieuwe gedragspotenties ontstaan of wijzigen.
Ervaringskennis (uit ervaring) en begripsmatige kennis (door lezen en begrijpen)
Menselijke ontwikkeling in factoren:
- chronologische leeftijd
- biologische leeftijd of ontwikkeling
- sociale context
klassieke ontwikkelingspsychologie:
1. ontwikkeling is een proces van continue vooruitgang
2. ontwikkeling leidt naar een einddoel.
Ontwikkelingsgebieden: chronologische beschrijving van levensfase.
Ontwikkelingsperiod Leeftijd Omgeving Kenmerken
e
Baby 0-12 maanden Gezin, kinderopvang Snelle groei
Geheel afhankelijk
Eerste gehechtheidsrelatie
Peuter 1-4 jaar Gezin, opvang Autonoom (bewegen en spraak)
Egocentrisch handelen
Kleuter 4-6 jaar Gezin, groep 1-2, Sociale ontwikkeling neemt toe
buurt, bso Speelt me fantasie
School 6-12 jaar Gezin, groep 1-8, Cognitieve ontwikkeling centraal
buurt, bso, Sociale contacten verbreden
sport/hobby club.
Adolescentie 12-18 jaar Gezin, VO, Lichamelijke verandering (puber)
leeftijdsgenoten. Seksuele belangstelling
Hoofdstuk 2: leerlingen leren kennen
Voordat je een les begint moet je dingen weten, bedenken en voorbereiden. Je moet een
beginsituatie schetsen voordat je met een les begint. Als de beginsituatie duidelijk is kun je je
afvragen wat je met de les wil bereiken: een lesdoel stellen. Bij de keuze voor het lesdoel hou je
rekening met de visie.
Levensecht onderwijs: voorbereiden op het functioneren in de samenleving.
Belevingswereld heeft te maken met de ontwikkelingsleeftijd. (ouder worden veranderd)
2.2. beginsituatie van kinderen
Om de beginsituatie te bepalen heb je kennis nodig van:
- De situatie op school en in de groep
- De leefwereld (etnische, sociale en culturele achtergronden)
- Interesse en belevingswereld
- Ontwikkeling van het kind
Een didactische werkvorm is de manier waarop de onderwijsleersituatie wordt ingericht. De gekozen
werkvorm moet aansluiten bij het onderwerp van de les en recht doen aan de verschillen van de
kinderen.
Potentiele, actuele en toekomstige beginsituatie
Potentiele beginsituatie: de beginsituatie die de leraar verwacht waarop hij kan inspelen.
Actuele beginsituatie: iets nieuws aanbieden (kan samenvallen met de potentiele)
Toekomstige beginsituatie: Zone van naaste ontwikkeling (Vygotsky). Aan het eind van de les kan het
Kind het misschien wel.
Als je de beginsituatiebepaling hebt gedaan, kies je vervolgens een realistische doelstelling. (aansluit)
Organisatie is belangrijk bij het voorbereiden van een activiteit.
De leefwereld
Sociaal-culturele omgeving: samenleven van verschillende culturen in een omgeving.
Multi-etnische samenleving: verschillende culturen bij elkaar.
Mono-etnische schoolbevolking: school met maar 1 cultuur.
Antidiscriminatiebeleid: afspraken en gedragsregels in het schoolplan in relatie tot discriminatie.
Maatschappelijke groepering: Sociale verschillen in de samenleving.
Er zit een verschil tussen de thuiscultuur en de schoolcultuur. Culturen verschillen in
opvoedingswaarden en -stijl en in de mate waarin ouders sturing geven binnen het reflecteren op de
opvoeding.
Functioneel opvoeden: vanzelfsprekende dagelijkse omgang met kinderen.
Intentioneel opvoeden: doelgericht en sturend optreden en ook van reflectie op opvoeding.
Distinctietheorie: Pierre Bourdieu. Iemands culturele smaak is geen persoonlijke voorkeur, maar een
uiting van de groep waartoe hij behoort.
Sociaal milieu en schoolsucces:
- Erfelijke aanleg
- Onvermogen van de school (referentiekader is anders dan de leraar)
- Oorzaak ligt thuis (opleiding van de ouders, rol ouders, gezinsklimaat, cultuur)
- Omgevingsfactoren
Pedagogische pessimisten: grote invloed toekennen aan de aanleg
Pedagogisch optimisme: rol toekent aan gezin, milieu en school.
, Belevingswereld
Belevingswereld: manier waarop kinderen de wereld beleven
4 jaar:
- relatief veilige leeromgeving
- spelend ontwikkelen
- aanstekelijke wereld en animisme
- totaalbeleving
- direct resultaat
- egocentrisme (eigen standpunt)
5-8 jaar:
- meer structuur
- realistische beleving
- causaliteit (oorzaken aangeven)
- constructiemateriaal spelen
- lichamelijke veranderingen : stabiel worden
8-12 jaar:
- realiteit
- groepsspel
- concreetheid (abstract redeneren)
- eigen mening
- lichamelijke veranderingen en identiteit
2.3 ontwikkeling
Ontwikkeling: proces van verandering en vooruitgang.
Leren: proces met duurzame resultaten waardoor nieuwe gedragspotenties ontstaan of wijzigen.
Ervaringskennis (uit ervaring) en begripsmatige kennis (door lezen en begrijpen)
Menselijke ontwikkeling in factoren:
- chronologische leeftijd
- biologische leeftijd of ontwikkeling
- sociale context
klassieke ontwikkelingspsychologie:
1. ontwikkeling is een proces van continue vooruitgang
2. ontwikkeling leidt naar een einddoel.
Ontwikkelingsgebieden: chronologische beschrijving van levensfase.
Ontwikkelingsperiod Leeftijd Omgeving Kenmerken
e
Baby 0-12 maanden Gezin, kinderopvang Snelle groei
Geheel afhankelijk
Eerste gehechtheidsrelatie
Peuter 1-4 jaar Gezin, opvang Autonoom (bewegen en spraak)
Egocentrisch handelen
Kleuter 4-6 jaar Gezin, groep 1-2, Sociale ontwikkeling neemt toe
buurt, bso Speelt me fantasie
School 6-12 jaar Gezin, groep 1-8, Cognitieve ontwikkeling centraal
buurt, bso, Sociale contacten verbreden
sport/hobby club.
Adolescentie 12-18 jaar Gezin, VO, Lichamelijke verandering (puber)
leeftijdsgenoten. Seksuele belangstelling