Bewustzijnsfilosofie I Neemt de geest serieus, maar de
wetenschap niet
Fenomenaal bewustzijn is gekenmerkt door
what-it-is-likeness of qualia: de kwalitatieve
aspecten van ervaringen. Cognitie heeft
intentionaliteit/aboutness. Emotie wordt
gekenmerkt door allebei. The hard
problem is het lichaam-geest debat. Monisme – Materiëel (niet realistisch)
Behaviorisme:
-> de geest is gelijk aan gedrag
Dualsime
onobserveerbare, mentale entiteiten zijn
Substantie dualisme:
onaccepteerbaar
-> geest en lichaam bestaan onafhankelijk
res extensa en res cognita
Totstandkoming
Psychologisch: reactie op introspectie
Totstandkoming – Descartes
> Methodologisch en objectie
Destructieve methode: twijfel aan alles
(experimenteel)f: correlationele
> Malin genie: kwaadaardig demon die
stimulus-respons relatie
misleidt
> ik twijfel, dus ik denk, dus ik ben
Filosofisch: reactie op dualisme,
Constructieve methode: wat je duidelijk en
ondersteund door logisch positivisme
helder waarneemt is waar
> Ryle: observeerbaar gedrag >
> God (idee van perfectie) bedriegt niet,
immateriële geest; geest = set
dus ik heb een lichaam
gedragsdisposities
Interactieprobleem: hoe past de geest in de > interactie is een pseudoprobleem,
fysieke wereld? God veroorzaakt door categoriefout
> Decartes: in de pijnappelklier > LP: geen pseudo-wetenschap; geen
> Occasionalisme: god als oorzaak van alles betekenisloze statements
> Parallelisme: vooraf bepaalde > Parafraseren met enkel
gedragsdisposities
synchroniteit (monia preastabilita) van
lichaam en geest Probleem: Verlies in betekenis
> Onmogelijk om alle disposities te
Neemt de geest serieus, maar de noemen
wetenschap niet > Geen what it is likeness
Neemt wetenschap serieus, maar geest niet
(“Wat doet de denker?)
Monisme – Mentale substantie
Idealisme:
-> alles in de wereld is mentaal, gebaseerd op Monisme – Materialisme
waargenomen ideeën en impressies. Reductionisme/MBIT:
-> fysische materie bestaat, maar is -> reductie van alle mentale toestanden naar
afhankelijk van de geestelijke substantie; bepaalde hersentoestanden (A=B)
waarneming lichaam-geest superveniëntie =
identiteit
Totstandkoming – Berkely type identiteit: individuele toestanden
Objecten hebben alleen secundaire (tokens) binnen bepaalde categoriëen
kwaliteiten, afhankelijk van de waarnemer (typen)
> Fysische substantie bestaat niet
‘Niks’ is niet waar te nemen, dus wat je Qualitatieve identiteitsclaim: mentale
waarneemt bestaat toestanden worden geidentificeerd met
> Fysische materie bestaat hersentoestanden
Object is slechts een set waargenomen Empirische constatering dat A = B
impressies/ideeën Noodzakelijke waarheid (A is een starre
> Fysische materie is afhankelijk van verwijzer en verwijst in elke wereld naar B,
waarneming (van geestelijke substantie) anders verander je de taal) – Kripke
> Esse est percipi – to be is to be Geen onderscheidende factoren (anders
perceived A≠B) – Wet van Leibniz
Probleem: wat zorgt voor objectpermanentie > Epistemisch, spatieel of semantisch
zonder waarnemers? God (niet aangetoond, dus geen probleem)
wetenschap niet
Fenomenaal bewustzijn is gekenmerkt door
what-it-is-likeness of qualia: de kwalitatieve
aspecten van ervaringen. Cognitie heeft
intentionaliteit/aboutness. Emotie wordt
gekenmerkt door allebei. The hard
problem is het lichaam-geest debat. Monisme – Materiëel (niet realistisch)
Behaviorisme:
-> de geest is gelijk aan gedrag
Dualsime
onobserveerbare, mentale entiteiten zijn
Substantie dualisme:
onaccepteerbaar
-> geest en lichaam bestaan onafhankelijk
res extensa en res cognita
Totstandkoming
Psychologisch: reactie op introspectie
Totstandkoming – Descartes
> Methodologisch en objectie
Destructieve methode: twijfel aan alles
(experimenteel)f: correlationele
> Malin genie: kwaadaardig demon die
stimulus-respons relatie
misleidt
> ik twijfel, dus ik denk, dus ik ben
Filosofisch: reactie op dualisme,
Constructieve methode: wat je duidelijk en
ondersteund door logisch positivisme
helder waarneemt is waar
> Ryle: observeerbaar gedrag >
> God (idee van perfectie) bedriegt niet,
immateriële geest; geest = set
dus ik heb een lichaam
gedragsdisposities
Interactieprobleem: hoe past de geest in de > interactie is een pseudoprobleem,
fysieke wereld? God veroorzaakt door categoriefout
> Decartes: in de pijnappelklier > LP: geen pseudo-wetenschap; geen
> Occasionalisme: god als oorzaak van alles betekenisloze statements
> Parallelisme: vooraf bepaalde > Parafraseren met enkel
gedragsdisposities
synchroniteit (monia preastabilita) van
lichaam en geest Probleem: Verlies in betekenis
> Onmogelijk om alle disposities te
Neemt de geest serieus, maar de noemen
wetenschap niet > Geen what it is likeness
Neemt wetenschap serieus, maar geest niet
(“Wat doet de denker?)
Monisme – Mentale substantie
Idealisme:
-> alles in de wereld is mentaal, gebaseerd op Monisme – Materialisme
waargenomen ideeën en impressies. Reductionisme/MBIT:
-> fysische materie bestaat, maar is -> reductie van alle mentale toestanden naar
afhankelijk van de geestelijke substantie; bepaalde hersentoestanden (A=B)
waarneming lichaam-geest superveniëntie =
identiteit
Totstandkoming – Berkely type identiteit: individuele toestanden
Objecten hebben alleen secundaire (tokens) binnen bepaalde categoriëen
kwaliteiten, afhankelijk van de waarnemer (typen)
> Fysische substantie bestaat niet
‘Niks’ is niet waar te nemen, dus wat je Qualitatieve identiteitsclaim: mentale
waarneemt bestaat toestanden worden geidentificeerd met
> Fysische materie bestaat hersentoestanden
Object is slechts een set waargenomen Empirische constatering dat A = B
impressies/ideeën Noodzakelijke waarheid (A is een starre
> Fysische materie is afhankelijk van verwijzer en verwijst in elke wereld naar B,
waarneming (van geestelijke substantie) anders verander je de taal) – Kripke
> Esse est percipi – to be is to be Geen onderscheidende factoren (anders
perceived A≠B) – Wet van Leibniz
Probleem: wat zorgt voor objectpermanentie > Epistemisch, spatieel of semantisch
zonder waarnemers? God (niet aangetoond, dus geen probleem)