Tension = Is een van de eigenschappen van een communicatiemanager. Het wil
zeggen dat er steeds een bepaalde spanning aanwezig moet zijn om
problemen aan te pakken.
Insight = Een inzicht die verkrijgt over je doelgroep. Een insight zorgt ervoor dat je
via een nieuw perspectief kan kijken naar een gegeven.
Data insight = Een insight dat je in staat stelt om aan de hand van bepaalde gegevens,
die je weet over je doelgroep tot een inzicht te komen.
Product insight = Je komt aan de hand van een product een inzicht te weten waardoor je
aan de slag kan.
Category insigh = Je komt iets te weten over een bepaalde category. Het gaat niet om een
specifiek product, maar eerder over een verzameling van producten.
Cultural insight = Door in te spelen op verschillende trends kom je tot een insight.
Human insight = Je komt iets te weten over hoe de mens in elkaar zit, hoe ze denken.
Systeem 1 = Dit is het snelle systeem die onbewust handelt o vaak zijn de handelingen
gedragsmatige en impulsieve handelingen.
Sysmteem 2 = Dit is het trage systeem die bewust handelt. Het gaat vaak om kennis,
attitude en gedrag. Het gedrag is steeds gepland.
Framing = Een manier die marketeers vaak gebruiken om mensen te misleiden. De
techniek bestaat eruit woorden en beelden zo te kiezen, dat ze op een
andere manier iets verbloemen.
Nudging = Je probeert mensen aan de hand van kleine stapjes in de juiste richting te
duwen.
D3M model = Data driven destination map. Je probeert aan de hand van bepaalde
persona’s een verdeling te maken op vlak van:
- Horizontaal : wat zijn de stappen tot het doel?
- Verticaal: communition objective – behavior biasis – channels –
emotion curve – metrics
1
,Sue model = Een model die vier aspecten behandeld om een persoon een bepaalde job
te laten uitvoeren:
- Pains – moeilijkheden van het bedrijf of de campagne.
- Gains – voordelen van het bedrijf of de campagne.
- Habits – wat doen ze vandaag?
- Anxieties – schrik voor verandering bij de consument.
3 truths model = Een model dat je helpt bepalen hoe uw merk / product zich moet
positioneren in een maatschappij.
Het bestaat uit drie waarheden:
- The truth moment = wat speelt er vandaag inde maatschappij?
- The truth The individual = wat speelt er in ons allemaal? Wat zijn
wij als mensen?
- The truth The brand = het merk heeft een rol te spelen in beide.
Endowment = Het ikea effect. Als we ergens een inspanning moeten leveren, dan
denken we dat de echte waarde van het product hoger ligt dan hetgeen we
moeten betalen.
Social commitment = Als andere mensen zien dat je het toch doet, dan zal je erop
aangesproken worden.
Reciprocity = Wanneer je iets geeft zonder iets terug te verwachten, creëer je goodwill.
Daarom worden er veel samplingacties gedaan, we belonen de mensen met
iets kleins.
Desired behavoir = Het gedrag van mensen kan je niet in 123 veranderen.
Iteratief = Als een persoon over een bepaald onderwerp praat, krijg je plots zin erin.
Suspects = Mogelijke targets uit de doelgroep die een interesse en behoefte hebben,
maar nog niet actief op zoek zijn naar een oplossing.
Leads = Potentiele klanten die al hebben aangegeven dat ze mogelijks wel
interesse hebben in het product of dienst, maar die eerder nog aan het
oriënteren zijn.
Propects = Potentiele klanten die al overwegen
Marketing Qualified leads = Potentiele klanten die nog wat overtuiging nodig hebben.
Sales Qualified leads = Potentiele klanten die al zo ver zijn in overweging dat ze klaar zijn voor de
aankoop mits een klein duwtje.
2
,Convience good = Gaat om de producten die je gewoonlijk koopt.
Shopping good = Zijn de producten die meestal duurder zijn.
Impuls good = Producten die je koopt zonder er echt bij na te denken.
Luxery good = Goederen waarvan je heel veel waarde hecht.
Waarde – aanbod = een reeks van waarden en benefits die jij de klanten belooft, waarmee je
je onderscheidt van de concurrenten.
Persoonlijke word – of – = Gesproken/geschreven woord van iemand uit je kennissenkring
mouth
Onpersoonlijke word-of- = We vertrouwen de massa om onze aankopen te doen.
mouth
Versnellende verandering = Een fenomeen waar we vandaag mee te maken hebben. Komt doordat
technologie een antwoordt biedt om de toenemende druk van het
levensritme.
Corporate responibility = Een bedrijf voegt een waarde toe aan de markt, maakt in ruil daarvoor
winst en keert dividenten uit aan de aandeelhouders.
Net promotor score = Het gaat om de uitdrukking ‘zou je het merk aanbevelen aan vrienden en
of familie.
Frictieloze ervaring = We willen niet dat de consument de neiging heeft om af te haken.
Customer flow = De mentale staat waarin een consument zich bevindt al die een frictieloze
ervaring heeft zowel bij het aankoopproces als bij het gebruiksproces.
Mobile first = Duidt op een centrale focus in marketingcommunicatie op smartphones
en andere mobiele toestellen zoals tabelts en wearables.
Consumer flow = De mentale staat waarin een consument zich bevindt al die een
frictieloze ervaring heeft zowel bij het aankoopproces als bij het
gebruiksproces.
- Customer flow bespreekt de fasen in gedrag.
- Consumer flow beschrijft de mentale staat (denken en voelen) van
consumenten.
3
, Anonieme conversie = Houdt de minst geengageerde vorm van conversie in.
Geïdentificeerde conversie = De bezoekers aan je winkel of website hebben zich bekend gemaakt.
Instrumentele associaties = Gaat het om de aanwezigheid van bepaalde producteigenschappen.
Psychosociale associaties = Gaat om de gevoelens die je koppelt aan een merk.
Monolitisch = Gaat om de merkarchitectuur. Alles van de verschillende merken is
hetzelfde.
Endorsed = Gaat om de merkarchitectuur. Er zijn subbrands, soms ook verschil in logo
of naamgeving, maar moedermerk aanwezig.
Free – standing = Gaat om de merkarchitectuur. Volledig op zichzelf staand brand, Procter
en Gamble komt hier niet voor.
Hybride = Gaat om de merkarchitectuur. Mix van beiden. Soms komt het
moedermerk wel voor, soms ook niet.
Consumer pricing = Wat wil je consument betalen/ tot hoever mag de prijs stijgen?
Competition pricing = Wil ik als bedrijf duurder / even duur / goedkoper zijn dan de
concurrentie?
Cost pricing = Wat kost het om het product te maken en welke marge wil ik daarop
nemen?
Dynamic pricing = Bepalen van de prijs afhankelijk van de grootte van de vraag en andere
contextuele elementen zoals tijdstip van de dag.
Unbuldling = In plaats van een pakket van producten aan te bieden, dat pakket splitsen
in kleinere delen om zo een zo laag mogelijke prijsperceptie te bereiken.
4
zeggen dat er steeds een bepaalde spanning aanwezig moet zijn om
problemen aan te pakken.
Insight = Een inzicht die verkrijgt over je doelgroep. Een insight zorgt ervoor dat je
via een nieuw perspectief kan kijken naar een gegeven.
Data insight = Een insight dat je in staat stelt om aan de hand van bepaalde gegevens,
die je weet over je doelgroep tot een inzicht te komen.
Product insight = Je komt aan de hand van een product een inzicht te weten waardoor je
aan de slag kan.
Category insigh = Je komt iets te weten over een bepaalde category. Het gaat niet om een
specifiek product, maar eerder over een verzameling van producten.
Cultural insight = Door in te spelen op verschillende trends kom je tot een insight.
Human insight = Je komt iets te weten over hoe de mens in elkaar zit, hoe ze denken.
Systeem 1 = Dit is het snelle systeem die onbewust handelt o vaak zijn de handelingen
gedragsmatige en impulsieve handelingen.
Sysmteem 2 = Dit is het trage systeem die bewust handelt. Het gaat vaak om kennis,
attitude en gedrag. Het gedrag is steeds gepland.
Framing = Een manier die marketeers vaak gebruiken om mensen te misleiden. De
techniek bestaat eruit woorden en beelden zo te kiezen, dat ze op een
andere manier iets verbloemen.
Nudging = Je probeert mensen aan de hand van kleine stapjes in de juiste richting te
duwen.
D3M model = Data driven destination map. Je probeert aan de hand van bepaalde
persona’s een verdeling te maken op vlak van:
- Horizontaal : wat zijn de stappen tot het doel?
- Verticaal: communition objective – behavior biasis – channels –
emotion curve – metrics
1
,Sue model = Een model die vier aspecten behandeld om een persoon een bepaalde job
te laten uitvoeren:
- Pains – moeilijkheden van het bedrijf of de campagne.
- Gains – voordelen van het bedrijf of de campagne.
- Habits – wat doen ze vandaag?
- Anxieties – schrik voor verandering bij de consument.
3 truths model = Een model dat je helpt bepalen hoe uw merk / product zich moet
positioneren in een maatschappij.
Het bestaat uit drie waarheden:
- The truth moment = wat speelt er vandaag inde maatschappij?
- The truth The individual = wat speelt er in ons allemaal? Wat zijn
wij als mensen?
- The truth The brand = het merk heeft een rol te spelen in beide.
Endowment = Het ikea effect. Als we ergens een inspanning moeten leveren, dan
denken we dat de echte waarde van het product hoger ligt dan hetgeen we
moeten betalen.
Social commitment = Als andere mensen zien dat je het toch doet, dan zal je erop
aangesproken worden.
Reciprocity = Wanneer je iets geeft zonder iets terug te verwachten, creëer je goodwill.
Daarom worden er veel samplingacties gedaan, we belonen de mensen met
iets kleins.
Desired behavoir = Het gedrag van mensen kan je niet in 123 veranderen.
Iteratief = Als een persoon over een bepaald onderwerp praat, krijg je plots zin erin.
Suspects = Mogelijke targets uit de doelgroep die een interesse en behoefte hebben,
maar nog niet actief op zoek zijn naar een oplossing.
Leads = Potentiele klanten die al hebben aangegeven dat ze mogelijks wel
interesse hebben in het product of dienst, maar die eerder nog aan het
oriënteren zijn.
Propects = Potentiele klanten die al overwegen
Marketing Qualified leads = Potentiele klanten die nog wat overtuiging nodig hebben.
Sales Qualified leads = Potentiele klanten die al zo ver zijn in overweging dat ze klaar zijn voor de
aankoop mits een klein duwtje.
2
,Convience good = Gaat om de producten die je gewoonlijk koopt.
Shopping good = Zijn de producten die meestal duurder zijn.
Impuls good = Producten die je koopt zonder er echt bij na te denken.
Luxery good = Goederen waarvan je heel veel waarde hecht.
Waarde – aanbod = een reeks van waarden en benefits die jij de klanten belooft, waarmee je
je onderscheidt van de concurrenten.
Persoonlijke word – of – = Gesproken/geschreven woord van iemand uit je kennissenkring
mouth
Onpersoonlijke word-of- = We vertrouwen de massa om onze aankopen te doen.
mouth
Versnellende verandering = Een fenomeen waar we vandaag mee te maken hebben. Komt doordat
technologie een antwoordt biedt om de toenemende druk van het
levensritme.
Corporate responibility = Een bedrijf voegt een waarde toe aan de markt, maakt in ruil daarvoor
winst en keert dividenten uit aan de aandeelhouders.
Net promotor score = Het gaat om de uitdrukking ‘zou je het merk aanbevelen aan vrienden en
of familie.
Frictieloze ervaring = We willen niet dat de consument de neiging heeft om af te haken.
Customer flow = De mentale staat waarin een consument zich bevindt al die een frictieloze
ervaring heeft zowel bij het aankoopproces als bij het gebruiksproces.
Mobile first = Duidt op een centrale focus in marketingcommunicatie op smartphones
en andere mobiele toestellen zoals tabelts en wearables.
Consumer flow = De mentale staat waarin een consument zich bevindt al die een
frictieloze ervaring heeft zowel bij het aankoopproces als bij het
gebruiksproces.
- Customer flow bespreekt de fasen in gedrag.
- Consumer flow beschrijft de mentale staat (denken en voelen) van
consumenten.
3
, Anonieme conversie = Houdt de minst geengageerde vorm van conversie in.
Geïdentificeerde conversie = De bezoekers aan je winkel of website hebben zich bekend gemaakt.
Instrumentele associaties = Gaat het om de aanwezigheid van bepaalde producteigenschappen.
Psychosociale associaties = Gaat om de gevoelens die je koppelt aan een merk.
Monolitisch = Gaat om de merkarchitectuur. Alles van de verschillende merken is
hetzelfde.
Endorsed = Gaat om de merkarchitectuur. Er zijn subbrands, soms ook verschil in logo
of naamgeving, maar moedermerk aanwezig.
Free – standing = Gaat om de merkarchitectuur. Volledig op zichzelf staand brand, Procter
en Gamble komt hier niet voor.
Hybride = Gaat om de merkarchitectuur. Mix van beiden. Soms komt het
moedermerk wel voor, soms ook niet.
Consumer pricing = Wat wil je consument betalen/ tot hoever mag de prijs stijgen?
Competition pricing = Wil ik als bedrijf duurder / even duur / goedkoper zijn dan de
concurrentie?
Cost pricing = Wat kost het om het product te maken en welke marge wil ik daarop
nemen?
Dynamic pricing = Bepalen van de prijs afhankelijk van de grootte van de vraag en andere
contextuele elementen zoals tijdstip van de dag.
Unbuldling = In plaats van een pakket van producten aan te bieden, dat pakket splitsen
in kleinere delen om zo een zo laag mogelijke prijsperceptie te bereiken.
4