Spijsvertering: Morfologie:
Samenvatting GALT in het maag-darmstelsel:
GALT: gut associated lympho-epithelial tissue. Bestaat uit 3 componenten:
1. Lymfocyten: MALT: B en T lymfocyten.
2. Reticulumcellen (macrofagen).
3. Epitheelcellen.
B-lymfocyten:
B cellen maken antilichamen aan. In het beenmerg zitten voorloper cellen: hematopoëtische
stamcellen. In het DNA van deze cellen zit (inactief) de informatie voor de aanmaak van
antilichamen. Voor de zware keten ligt het op chromosoom 14, voor de lichte keten op
chromosoom 2 en 12.
Wanneer de cel wil differentiëren tot een B cel zal deze een VDJ rearrangement (voor de
variabele regio’s) uitvoeren: 1 V, 1 D en 1 J segment wordt uitgekozen: wat leidt tot een
unieke lengte en samenstelling van het antilichaam. Antilichamen zitten vast op de
celmembraan van de B cellen.
Ze gaan dan uit het beenmerg naar de secundaire lymfoïde organen (lymfeklieren, milt en
MALT (mucosa)). Daar zitten ze in follikels:
De B cel komt aan in de lymfocyten corona.
In de binnenste follikelcentrum gebeurt de T cel afhankelijke B cel maturatie.
Wanneer B cellen hun antigen tegenkomen gaan ze naar het germinale centrum waar ze
prolifereren tot centroblasten: ze ondergaan isotype classe switch en somatische
hypermutaties tot een centrocyt. Hierdoor heeft hun antilichaam een hogere affiniteit voor
het antigen. Alleen de juiste centrocyten overleven doordat de foute geëlimineerd worden
door T cellen.
De centrocyten kunnen differentiëren tot:
1. Plasmacellen: die hun antilichaam secreteren: nodig zodat ze binden aan het antigen
om zo het antigen complex te vormen.
2. Memory B cel in de marginale zone.
Dit is een late immuunrespons van ons lichaam: het kan dagen duren.
Kriekemans Kristiaan 1
Samenvatting GALT in het maag-darmstelsel:
GALT: gut associated lympho-epithelial tissue. Bestaat uit 3 componenten:
1. Lymfocyten: MALT: B en T lymfocyten.
2. Reticulumcellen (macrofagen).
3. Epitheelcellen.
B-lymfocyten:
B cellen maken antilichamen aan. In het beenmerg zitten voorloper cellen: hematopoëtische
stamcellen. In het DNA van deze cellen zit (inactief) de informatie voor de aanmaak van
antilichamen. Voor de zware keten ligt het op chromosoom 14, voor de lichte keten op
chromosoom 2 en 12.
Wanneer de cel wil differentiëren tot een B cel zal deze een VDJ rearrangement (voor de
variabele regio’s) uitvoeren: 1 V, 1 D en 1 J segment wordt uitgekozen: wat leidt tot een
unieke lengte en samenstelling van het antilichaam. Antilichamen zitten vast op de
celmembraan van de B cellen.
Ze gaan dan uit het beenmerg naar de secundaire lymfoïde organen (lymfeklieren, milt en
MALT (mucosa)). Daar zitten ze in follikels:
De B cel komt aan in de lymfocyten corona.
In de binnenste follikelcentrum gebeurt de T cel afhankelijke B cel maturatie.
Wanneer B cellen hun antigen tegenkomen gaan ze naar het germinale centrum waar ze
prolifereren tot centroblasten: ze ondergaan isotype classe switch en somatische
hypermutaties tot een centrocyt. Hierdoor heeft hun antilichaam een hogere affiniteit voor
het antigen. Alleen de juiste centrocyten overleven doordat de foute geëlimineerd worden
door T cellen.
De centrocyten kunnen differentiëren tot:
1. Plasmacellen: die hun antilichaam secreteren: nodig zodat ze binden aan het antigen
om zo het antigen complex te vormen.
2. Memory B cel in de marginale zone.
Dit is een late immuunrespons van ons lichaam: het kan dagen duren.
Kriekemans Kristiaan 1